Een spoor van schoonheid
Astère Michel Dhondts romantische kwellingen van vlees en geest
Reis door het atoomtijdperk Twee reisnovellen door Astère Michel Dhondt Uitgever De Bezige Bij, 156 p., f 29,50
Wim Vogel
De twee reisnovellen die Astère Michel Dhondt in Reis in het atoomtijdperk bijeenbracht, vormen een tragisch tweeluik. De auteur reist naar het zuiden: in 1982 naar het gebied tussen Napels en Rome, in 1988 naar Languedoc in Zuid-Frankrijk. Ogenschijnlijk is er weinig verband tussen de twee tochten; er zit niet voor niets zes jaar tussen. Niettemin merk je al snel dat de talloze knaapjes die het verblijf van de verteller in Italië veraangenamen veel minder spontaan over de bladzijden dartelen in het verslag van de tweede reis. Hun afwezigheid, die definitief wordt door de dood van twee toch al wat oudere knapen op de laatste pagina's, verbindt de novellen en is er de oorzaak van dat de ondertoon van de bundel ondanks de registrerende en zakelijke stijl er een is van heimwee en nutteloosheid.
Astère Michel Dhondt publiceerde zijn bekendste romans in de jaren zestig. God in Vlaanderen en Zeven geestige knaapjes waren grillige en fantastische constructies waarin hij zijn verlangen naar schoonheid en zuiverheid teregvond in even guitige als wrede knapen. Nu, ruim vijfentwintig jaar later, weet de auteur dat al die blonde en malse lieverds, dat al die zachtmoedige engelen met hun verrukkelijke ‘hammetjes’, hun ‘vlezige boogjes’ voor hem nog steeds even bekoorlijk zijn ‘als de appel in het aardse paradijs’. Toegeven aan die verleiding betekent echter nieuwe onrust, nieuwe dreiging van buitenaf. En daar wenst hij verschoond van te blijven. Hoe die tegenstrijdige gevoelens gecombineerd en gesublimeerd kunnen worden, beschrijft Dhondt in zijn nieuwe bundel.
Astère Michel Dhondt
cleo campert
In ‘Een beeldje van Venus’, de eerste novelle, wordt de auteur op zijn reis naar Capri, naar het Sorrento-schiereiland en naar Rome gefascineerd door de schoonheid van het landschap die voortdurend verbonden wordt met de even onbevangen, even zuivere klassieke schoonheid van de jongens die hij steeds vluchtig ontmoet. De onderhuidse spanning die in de acht fragmenten voelbaar is, wordt door die confrontatie versterkt. Wat doet de verteller met zijn begeerte naar schoonheid? Hoe lang kan hij leven met die staat van beleg waartoe hij zich door de samenleving voelt gedwongen? ‘Net als de keizer was ik van mijn rijk afgesneden, van het tedere rijk van de jongetjes. Het werk dat ik had opgebouwd, was neergehaald. Mijn stad was in puin gelegd; alleen de citadel had nog stand gehouden. Ook de citadel was belegerd en in al mijn handelingen werd ik door de vijand geblokkeerd. Wat kon ik doen? Mij overgeven, of vluchten en naamloos verdwijnen in een vijandige gemeenschap? Nee, ik wilde mijzelf blijven. De citadel moest verdedigd worden.’
Wat hij verdedigt, is zijn identiteit, is het spoor van de schoonheid waarnaar hij heel zijn leven op zoek is geweest. En op de dag dat in Rome een ongetwijfeld mooi joods jongetje, slachtoffer van een laffe bomaanval, wordt begraven, accepteert ook de verteller dat hij er verstandig aan doet voort te leven in de ‘koele en onthechte houding’ die langzaam maar zeker toch al zijn levensstijl is geworden. De jongetjes blijven de dynamo van zijn bestaan, maar zijn verlangen naar hun schoonheid kan, uit eigen belang, maar beter gesublimeerd worden tot een vooral zintuiglijk genieten van cultuur en natuur.
Hoe rustgevend die nederlaag voor de verteller in de praktijk ook is, voor zijn literatuur lijkt zij mij fnuikend. Zijn tweede novelle is een knap en persoonlijk verslag van een trektocht door het oude en grimmige Languedoc en daarin bezoekt hij met name het woeste stroomgebied van de Tarn. Niet zonder betekenis begint de tocht in Nîmes, het Franse Rome waar de eerste reis eindigde, en de verteller besluit de vakantie in wat voor hem de jeugdige hoofdstad van de streek is: Montpellier. Hij is gefascineerd door ruwe schoonheid, door Romaanse kerken en bruggen, door de ruigheid van het landschap waaruit de mens zich steeds meer terug lijkt te trekken, door historische en geografische details. Alleen het dilemma, die romantische kwelling tussen de geest en het vlees, is genadeloos uit deze bijna honderd bladzijden lange novelle weggedrukt. Aan het einde van de reis blijkt Montpellier een gezellige, jeugdige maar uiteindelijk ongevaarlijke stad te zijn. Reis in het atoomtijdperk is daardoor een perfecte reisgids voor vakantiegangers die in dat deel van Frankrijk Romaanse cultuur en woeste natuur zoeken. Maar voor de literatuur is deze overwinning van Astère Michel Dhondt een nederlaag.
■