Dagboek
Gaandeweg wordt duidelijk dat de minnaar niemand anders is dan Philip Roth zelf; hij heeft tenminste met Roth al de omstandigheden van diens leven gemeen: hij schrijft boeken overeen figuur geheten Zuckerman, heeft interessante opvattingen over Madame Bovary, en heeft ervaringen in Praag achter de rug die zo te zien wel eens materiaal kunnen hebben opgeleverd voor zijn (dat wil zeggen Roths) roman De Praagse orgie, waarin Praag gezien wordt als een stad die overloopt van ruwe romanstof, waar ‘verhalen niet gewoon verhalen zijn, maar dat wat ze hebben in plaats van een leven’, waar mensen hun verhalen zíjn.
Roth is altijd in beslag genomen door de verhouding en de wisselwerking tussen de geschreven en de ongeschreven wereld, tussen de ervaringen van mensen en de verhalen die ze daarvan maken, en tussen feit en fictie. Aan het begin van zijn loopbaan, geconfronteerd met gekwetste lezers die hem zagen als een antisemitische jood, ontdekte hij dat mensen het verschil niet kenden tussen literatuur en journalistiek, en sindsdien is zijn werk altijd een verkenning en een spel geweest van en met de overeenkomst en het verschil. Hij maakt het voor de lezer, hoe ervaren en sceptisch ook, dolgraag moeilijk om niet te geloven dat ergens dit alles toch echt is. De lezer wordt een willig slachtoffer van verscheidene soorten misleiding - de titel van deze roman is zelf al misleidend.
De dialogen stapelen zich op, waarbij de centrale liefdesgeschiedenis verweven wordt met herinnerde of verzonnen gespreksfragmenten tussen ‘Philip’ en anderen. En opeens heeft hij herrie met zijn vrouw, die het materiaal dat wij gelezen hebben (het dagboek van zijn overspel) gevonden heeft en razend is. De schrijver verdedigt zich krachtig: het is natuurlijk geen dagboek van een echte affaire, het zijn aantekeningen vooreen roman. Dat zweemt, maar ook niet meer dan dat, naar het belerende van Roths vriend Milan Kundera; beide schrijvers scheppen er genoegen in de discussie over esthetiek en romantechniek onderdeel te maken van hun boeken, maar Roth doet dat boeiender, omdat de discussie zelf wordt gedramatiseerd en verwerkt in het alomtegenwoordige spel van dubbelzinnigheden. Roths vrouw is dus jaloers op een schim - of toch niet? Zelfs als het waar is wat hij zegt en hij al zijn tijd in die kamer alleen doorbrengt, verdiept in zijn eigen gespecialiseerde vorm van erotische fantasieën, is dat dan niet ook reden tot jaloezie? De romanschrijver is tenslotte een bedrieger bij uitstek.
De laatste bladzijden van het boek geven vervolgens nog een extra draai aan de misleidende vervlechting van feit en fantasie. Je kunt het geen laatste draai noemen - niet als Roth zijn dagen alleen in zijn kamer blijft doorbrengen en telkens een nieuwe draai vindt, nieuwe manieren om zijn lezers te prikkelen tot een aangenaam besef van het leesproces en een frissere kijk op de roman als een zeer hoog ontwikkelde vorm van conversatie.
■