Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Carel PeetersEr zitten aan de Zak Geld Prijs zoveel discutabele kanten dat het niet verwonderlijk is dat men maar liever een straatje om gaat en zich er maar bij neerlegt. Waar maak ik me ook druk over? Tenslotte gaat er een bedrag van vijftigduizend gulden naar een schrijver en genereert het een heel circus van aandacht voor literatuur, alsof het om het wereldkampioenschap voetbal gaat. Dit zijn de twee pijlers van de Zak Geld Prijs die iedereen door de knieën doen gaan: het geld en de publiciteit. Wat de Zak Geld Prijs nu precies inhoudelijk voorstelt doet er weinig toe. Tegen die twee sterke kanten van de prijs, het geld en de aandacht voor een aantal schrijvers en hun boeken, heb ik niet zo veel, maar ze kunnen ook op een manier worden aangewend die niet maakt dat je bij de gedachte aan de Zak Geld Prijs steevast denkt ‘hier klopt iets niet’, er zit zand in de motor. Daar is allereerst de naam. Met alle respect voor de firma Zak Geld, ik ben niet van het Reclamebureau Peeters & Partners. Ik vind niet dat een culturele prijs waarbij met zoveel (niets kostend) geld wordt gerammeld (en de literatuur als een worst wordt voorgehouden) naar de sponsor genoemd moet worden, aangezien de wierook die in de publiciteit vrijkomt dan te veel in zijn richting waait. Het is ordinaire reclamemakerij. Door die naam wordt mij iets opgedrongen. Misschien heb ik wel de mooiste gedachten over de firma Zak Geld, maar die bezing ik wel op het moment dat mij dat zelf het beste uitkomt. Literaire prijzen zouden alleen genoemd moeten worden naar schrijvers of genereuze particulieren, niet naar firma's. Schrijvers zouden niet onnodig in verlegenheid gebracht moeten worden door met iets (hoe respectabel op zichzelf ook) te worden geassocieerd waar ze niet om hebben gevraagd. De firma Zak Geld gebruikt de literatuur. Het is de bedoeling van de Zak Geld Prijs om alle andere prijzen achter zich te laten en alle aandacht naar zich toe te trekken. Dat gebeurt op een eenvoudige manier: door met een zak geld op het tapijt te verschijnen. Geen enkele prijs kan daar tegenop, zelfs de prijs voor een heel oeuvre, de P.C. Hooftprijs niet. Toch geldt de Zak Geld Prijs slechts voor één boek uit één bepaald jaar. De verhoudingen zijn dus zoek. Dat is wel vaker in het leven, maar dat wil nog niet zeggen dat je je erbij neer moet leggen.
De Zak Geld Prijs is een prijs voor het beste boek uit één jaar op het gebied van het proza in het algemeen (geen poëzie dus). Is het mogelijk om in de literatuur van één jaar een boek uit te kiezen dat zozeer het beste is dat het via alle denkbare kanalen in Nederland omgeroepen kan worden, zonder dat deze ‘hype’ met meewarigheid wordt bejegend? Nee, dat kan niet. In het bestek van één jaar wordt zo'n nationaal rond te bazuinen boek niet geschreven. Het gevolg is dat het uitverkozen boek de weelde niet kan dragen en dat de keuze niet zo serieus genomen wordt als de organisatoren van de prijs misschien zouden willen. Dat komt omdat de prijs geen karakter heeft. Een nogal willekeurig samengestelde jury moet uit een enorm aantal boeken één boek kiezen. De geschiedenis heeft geleerd dat er nogal wat boeken en schrijvers zijn geweest die één van de reguliere prijzen hebben gewonnen, maar van wie je nooit meer hoort. Dat is geen probleem. Dit is ook het onvermijdelijke lot van een deel van de prijswinnaars van de Zak Geld Prijs. Maar in tegenstelling tot die reguliere prijswinnaars worden ze door de noodzakelijke tamtam niet naar voren geschoven alsof ze de Nederlandse Nobelprijs hebben gewonnen. De meeste boeken bezwijken onder dat gewicht. Dat dit de gang van zaken is heeft te maken met de literatuur zelf: de literatuur werkt niet volgens het stramien van de Zak Geld Prijs. Literatuur bestaat en wordt uiteindelijk gelezen bij de gratie van de overtuigingskracht van het boek, door de reclame die de uitgever maakt en de kritiek. Literatuur is gebaat bij ruime aandacht in velerlei vormen, maar niet bij willekeurige publiciteit. Geen enkele schrijver of boek heeft iets aan gratuite beroemdheid van vijftien minuten uitgesmeerd over een maand. Literatuur verzet zich daar naar haar aard tegen.
Een elk jaar wisselende jury, gecombineerd met elk jaar honderdzeventig boeken, betekent een jaarlijkse slag in de lucht. Een wisselende jury betekent elk jaar andere criteria, zodat je er geen hoogte van krijgt. Ook de reguliere prijzen hebben veelal een wisselende jury, maar de noodzakelijke continuïteit en het noodzakelijke gezag ontlenen die prijzen aan hun aard: ten eerste omdat het prijzen zijn voor een duidelijk segment uit de literatuur (debuutprijs, prozaprijs, poëzieprijs, essayprijs, biografieprijs, oeuvreprijs enzovoort), ten tweede zorgen de vroegere winnaars van zo'n prijs dat er een bepaald niveau door de jurykamer zweeft. Een dergelijke zinnige voorselectie en continuïteit zijn bij de Zak Geld prijs volledig afwezig. Men vergelijkt appels met peren en gebruikt daarbij bovendien steeds wisselende criteria: een debuut wordt vergeleken met de tiende roman van een gerenommeerd schrijver, een bundel stukjes met een bundel essays, een verhalenbundel met een autobiografie. Omdat er zoveel verschillende soorten schrijvers en boeken zijn waaruit men moet kiezen, én omdat de criteria steeds wisselen, wordt de uiteindelijke keuze arbitrair en dus niet serieus. Het is lood om oud ijzer. Uit zo'n diversiteit aan boeken en met zulke verschillende criteria kan men menselijkerwijs geen keuze maken zonder het devies God zegene de greep. Het zou best kunnen dat op de achtergrond van deze prijs de gedachte meespeelt dat het er ook niet zoveel toe doet wie de prijs krijgt. Het gaat om het circus; de boeken zitten in een grabbelton waaruit de jury met plichtsgetrouw ritueel een boek opvist. In de praktijk wil dat zeggen dat de juryleden zich gek moeten lezen terwijl hun uiteindelijke uitverkorene als gevolg van de opzet van de prijs al van tevoren betwist wordt. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Omdat het eigenlijk onmogelijk is om uit honderdzeventig heel verschillende boeken (de lijst van honderd titels in de Boekenbijlage betrof alleen verhalend proza) er één te kiezen die de beste zou zijn is er, gegeven het bestaan van deze onzalige prijs, alles voor te zeggen om al die boeken bekend te maken die een enigszins vergelijkbaar niveau hebben. Dat zijn dan boeken die om uiteenlopende redenen kwaliteit hebben. Dat levert ook veel discussie en tamtam op, maar met een lijst van zo'n vijftien boeken spelen de jaarlijkse raadselachtige criteria van de jury een iets mindere rol: het is een groslijst waar ook de boeken op staan die toevallig niet helemaal binnen de smaak van die jury kunnen vallen, maar die wel evidente kwaliteiten hebben. Het aantal van zes dat de Zak Geld Prijs hanteert, valt tussen servet en tafellaken en leidt alleen maar tot warrig gekwetter en gelaten gezucht van onbegrip. Het is niet meer dan gekwetter, omdat de jury elk jaar om duistere redenen boeken kiest, hoe consciëntieus ook. Die redenen trachten de commentatoren in het duister tastend te achterhalen en meesmuilend te rechtvaardigen. De commentaren richten zich met veel onwil op die onzalige zes, terwijl de commentator het niet in zijn hoofd zou hebben gehaald om voor een flink deel ervan uit vrije wil nog in de pen te klimmen. Dat zou hij wel doen bij een aantal van vijftien, omdat dan de kans groter is dat er boeken bij zijn die hem iets te zeggen hebben.
Volgens Jacq Vogelaar in De Groene Amsterdammer van 18 april zou met de keuze van dit jaar ‘het gezag van de literaire kritiek in twijfel worden getrokken’. Dat komt, begrijp ik, omdat de kritiek de gekozen zes boeken ten onrechte niet zo serieus genomen heeft, aangezien ze bijvoorbeeld niet tot de twaalf behoorden die in VN werden genoemd (hoewel de boeken van Jongstra, Komrij, D'Haen, Niemöller en Ferron allemaal wel positief werden besproken in de Boekenbijlage - alleen Pointl niet). De kritiek zou volgens Vogelaar altijd al te veel afgaan op het voor de hand liggende. Dat is een begrijpelijke tegenwerping van een criticus die het niet voor de hand liggende al bij voorbaat goed gezind is. Je zou het ook zo kunnen zien: de jury heeft dit jaar misschien gedacht dat ze zich maar eens niets van de door de kritiek toegekende kwaliteiten moest aantrekken. De grilligheid van een elk jaar andere jury voor deze overkoepelende, alles omvattende en dus onhandelbare prijs maakt dat mogelijk. Men bedenkt een middel om een weg te vinden in honderdzeventig boeken. Men kiest (zoals dit jaar) voor originaliteit. Maar dat is maar één van de eigenschappen (in een ander jaar kan het ook een veronachtzaamd schrijver of een genre zijn) die een boek van belang kunnen maken. Een jury van een dergelijke monsterprijs moet echter niet voor iets speciaals kiezen, maar ‘het beste boek’, en daarin zou een flink aantal van die kwalitatieve eigenschappen te vinden moeten zijn. Ik ben niet dagelijks een instemmer met wat Reinjan Mulder schrijft, maar dit keer heeft hij groot gelijk wanneer hij in NRC Handelsblad van 13 april schrijft: ‘Zodra geaccepteerd wordt dat een nominatie niet meer is dan dat zes geïnteresseerde lezers op een of andere ondoorzichtige manier zes titels naar voren schuiven, is het gezag van het instituut verdwenen.’ Al die publiciteit maakt een belachelijke en pijnlijke indruk als het gezag van de Zak Geld Prijs elk jaar in twijfel moet worden getrokken. De enige remedie tegen deze verwarring is dat de prijs van naam en karakter verandert, en dan alleen voor verhalend proza wordt toegekend, én onder de hoede van de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde komt. De Du Perron Prijs bijvoorbeeld: dan weet elk jurylid wie er over zijn schouder meeleest. ■ |
|