Falstaff
Ook op het persoonlijke vlak heerst de dictatuur van de imagologie: ‘Het is een illusie te geloven dat ons imago een eenvoudige verschijningsvorm is waarachter de echte substantie van ons ik zich zou verbergen, onafhankelijk van de blik van de wereld. Met een radicaal cynisme bewijzen de imagologen dat het tegendeel het geval is: ons ik is een eenvoudige verschijningsvorm, ongrijpbaar, onbeschrijfbaar, verward, terwijl de enige werkelijkheid die bijna te gemakkelijk te grijpen en te beschrijven is, ons imago is in de ogen van de anderen.’ Hier valt wat voor te zeggen, en Kundera demonstreert het voortdurend aan de hand van zijn personages: de vriend van Laura, een populaire medewerker aan de media, die plotseling zijn bestaan bedreigd ziet omdat iemand hem een ‘integrale ezel’ heeft genoemd, Laura zelf, die heel handig de ‘blik van de wereld’ weet te manipuleren, en Agnès die juist tracht te ontsnappen aan de doem van de uiterlijkheden. Het verband tussen imagologie en onsterfelijkheid is duidelijk: voor ons voortbestaan zijn wij afhankelijk van de ander en dus is het beeld dat die ander van ons heeft, onze verschijningsvorm, van doorslaggevende betekenis en in ieder geval belangrijker dan datgene wat zich daarachter verbergt en dat alleen aan onszelf bekend is.
Er is een figuur in het boek die dit alles doorziet en daardoor weet te ontsnappen zonder de dupe te worden: het is de prachtige professor Avenarius, die als een soort Falstaff door het boek waart. Door zijn helderziendheid is hij waarschijnlijk het alter ego en de spreekbuis van Kundera zelf. Ergens zegt hij dat als iemand voor de keuze wordt gesteld om met Rita Hayworth in het publiek te verschijnen of met haar te slapen zonder dat iemand ervan af weet, hij ongetwijfeld zal zeggen dat hij het tweede wil. Maar zou hij écht moeten kiezen, dan zou hij toch liever met haar gezien willen worden, want waar men werkelijk op uit is is bewondering en niet wellust, is ‘de verschijningsvorm, en niet de werkelijkheid. De werkelijkheid betekent niets meer voor de mens.’ Avenarius begrijpt dit en trekt zijn conclusies: hij neemt de wereld voor wat hij is en speelt er zijn eigen hoogstpersoonlijke spel mee, maar zonder de illusie veel bijval te oogsten. In de woorden van Kundera: ‘Je speelt met de wereld als een droefgeestig kind dat geen broertje heeft.’
L'immortalité is, zoals vaker bij Kundera, een mengvorm van essay en roman. Complexer nog dan zijn vorige werk, maar in een even heldere en aanstekelijke stijl geschreven. Het blijft een wonder hoe hij er steeds weer in slaagt om ondanks alle ingewikkeldheid de lezer nooit de draad van het betoog of van het verhaal te laten verliezen. Voor zichzelf heeft hij de leidraad dat elke roman van hem uit zeven delen moet bestaan. In L'art du roman zegt hij dat aanvankelijk Het leven is elders zes delen had, maar dat hij er niet tevreden over was. Er ontbrak iets, naar zijn gevoel. Pas nadat hij wat het voorlaatste deel zou worden eraan had toegevoegd, was het boek af. En ook nu weer kun je zeggen dat het voorlaatste deel de finishing touch is. Het is een in wezen apart verhaal, maar dat wel tot op dat moment ontbrekende informatie over Agnès geeft. Heel wonderlijk. Voor de lezer lijkt de dwingendheid van de indeling in zeven wat vergezocht, maar zij zal ongetwijfeld deel uitmaken van Kundera's persoonlijke mythologie.
■
De Nederlandse vertaling van ‘L'immortalité’ verschijnt in het najaar bij uitgeverij Ambo