De cultuur van de werkloosheid
Een proefschrift over het ontstaan van een onderklasse in Nederland
Publieke bijstandsgeheimen Het ontstaan van een onderklasse in Nederland door Godfried Engbersen Uitgever Stenfert Kroese, 282 p., f 32,50
Ad van Iterson
Als Marx nu leefde, zou hij zich enorm ergeren aan grote groepen langdurig werklozen. In zijn ideale, klasseloze samenleving gingen de mensen 's morgens uit vissen en 's middags uit jagen, of andersom, maar niet de hele dag uit wandelen of in het café zitten. Marx geloofde in arbeiders, maar méér nog in arbeid. Daarin geloofde toen iedereen van de burgerij. De enige uitzondering was - eeuwige ironie - Marx' schoonzoon, Paul Lafargue, die een apologie van het nietsdoen schreef: Het recht op luiheid.
Ik geloof niet dat er veel militante luiaards onder de hedendaagse langdurig werklozen voorkomen. In Publieke bijstandsgeheimen, het proefschrift van de Leidse socioloog Godfried Engbersen, kom ik ze ook niet tegen. Engbersen onderscheidt zes typen langdurig werklozen, maar daar is er niet één bij dat zich kenmerkt door een beroep op het recht op luiheid. De borrelpraatslagzin ‘liever lui dan moe’ gaat dus niet op.
Welke typen heb je dan wel? Allereerst zijn daar de conformisten. Dat zijn de ‘ideale’ langdurig werklozen: ze hopen nog altijd op een officiële baan; ze solliciteren stug door en bezoeken geregeld het arbeidsbureau; ze maken geen misbruik van de sociale voorzieningen. Hetzelfde geldt voor de ritualisten - alleen hebben zij de hoop opgegeven: zij solliciteren nog slechts omdat het zo hoort. De retraitisten doen zelfs dat laatste niet meer: zij wensen de schijn niet meer op te houden; zij hebben zich volledig uit de werkende samenleving teruggetrokken en berusten daarin. Een heel ander type is dat van de ondernemenden: zij zoeken ‘met behoud van uitkering’ informele en illegale wegen om aan arbeid en geld te komen. De calculerenden zijn niet op zoek naar legaal of illegaal werk, zij vinden een uitkering voor het moment gemakkelijker. Het zijn vaak studerenden voor wie een uitkering meer armslag biedt dan een studiebeurs. De autonomen tenslotte komen nog het dichtst in de buurt van Marx' schoonzoon. Zij relativeren in hoge mate het hebben van werk en geld. Zij zijn niet actief binnen de informele economie; zij willen en kunnen leven van een uitkering. Zij willen doen waar ze zelf zin in hebben (verenigingswerk, studie of hobby, zijn de voorbeelden die Engbersen geeft) en daarom kun je niet zeggen dat nietsdoen voor hen een ideologie is.