De gevoelige sector
Rogi Wiegs poëzie voor zoetekauwen
Roze brieven door Rogi Wieg Uitgever G.A. van Oorschot, 48 p., f 19,90
Rob Schouten
Ze zijn er nog altijd, de romantische dichters. Dwars tegen ieder tij in. Het hierbij afgedrukte gedicht van Rogi Wieg uit zijn laatste bundel Roze brieven (en het staat pars pro toto voor zijn hele oeuvre) bewijst het. Het kost geen moeite om zo'n gedicht mooi te vinden of ‘poëtisch’ in de meest misbruikte betekenis van het woord. Zomeravond. Een gedicht over de liefde. Melancholiek en gevoelig. Zelfs God mag een beetje meedoen, en het is er zo eentje als de profeet Elia te verstouwen kreeg, in het suizen van een zachte stilte. Geen onweer, aardbeving, getier en revolutie.
Het gros van de werkwoorden, substantieven en adjectieven doet mee om een zachtaardig
Wiegend
Er gonzen onbekenden. Zacht,
uit de eeuwigheid blaast God
wat wolken over de tuinen, ik dacht
dat ik was afgeleefd, dat
ik niets meer liefhad, misschien kieskeurig
maar jij bent teder, willekeurig
leef je met me, mijn gevaar
waarlangs jij mij beweegt, wiegend
onbeschadigd door de hand
hoe licht over de tuinen waait.
karakter te suggereren: gonzen, zacht, wolken, teder, bewegen, wiegen, aaien, waaien. Grootste gemene deler: kwetsbaar. In die atmosfeer past het kabbelende ritme en het niet spectaculaire maar ook allerminst gefrustreerde rijm. Het enige moment dat de lezer hier wat ziet dreigen schuilt in de regel ‘mijn gevaar is een karteltand’, maar gelukkig: er is een geliefde bij de hand die het lyrisch ik daarlangs beweegt. (Hoe beweeg je in godsnaam iemand langs een karteltand? Enfin, 't is poëzie).
Rogi Wieg is onder de eigentijdse dichters degene die, bijna in z'n eentje, de gevoelige sector bedient. Hij fluistert. Soms hijgt hij een beetje. Hij is schaamteloos sentimenteel. Misschien is het een teken van onze tijd om bij zulke ‘schitterende triestheid’, zoals hij het elders noemt, een vraagteken te zetten. Maar vooruit, dan maar hedendaags. Ontkomt hij eigenlijk wel aan onversneden ‘candlelight’-poëzie’? Misschien op het nippertje als hij ergens met zelfkennis vaststelt: ‘In elk gedicht dat ik ooit schreef / was er naast een weerstand vrede, / en zachtheid die verdrong’, maar met die weerstand word je nergens geconfronteerd. Wieg kiest voor één register en tovert daarmee zijn arabesken te voorschijn. Dat mag (alles mag), alleen verbaast het dat moderne liefdeslyriek zo soezerig en ouwelijk kan klinken, dat droefheid (passim) geen diepgang, opgewektheid (zeldzaam) geen energie wil hebben.
Even zat ik in Roze brieven overeind, bij de beginregel ‘Ooit zal ik bij je weggaan’. Nou krijgen we het, dacht ik, hij geeft de muze en de hele lyrische boel eraan. Maar nee, het bleek dat slechts de dood ‘ik’ van ‘je’ kan scheiden. Je moet er maar op komen. En zo pepert Rogi Wieg je een bundel lang zijn titel in, roze brieven, nooit boze. Dat is zijn dichterlijke missie.
Alleen vanuit een heel vergezocht standpunt kan ik tegen deze poëzie voor zoetekauwen, als ik aanneem dat Wieg commentaar wil leveren op cerebrale, filosofische of juist al te wilde, ongebreidelde poëzie. Dan moet hij zijn achternaam maar te gelde maken in een adjectief, iets waarvan hij zich donders goed bewust lijkt in de epaterende titel van dit gedicht. Maar eerlijk gezegd hoor ik hem in deze bundel voortdurend de Mondscheinsonate voor zijn meisje spelen. Eerste deel. Tot je erbij in slaap valt. Want tweede en derde deel staan niet op het programma.
■