Tijdschrift
‘Een dagboek somt feiten op, al naar gelang het leven zo'n beetje loopt, en pretendeert daardoor dat het leven zo en zo loopt. Dat is bedrog met voorbedachten rade.’ Zo relativeert Thomas Rosenlöcher zijn aantekeningen in ‘Dagboek uit Dresden’ in De Gids jaargang 153/3. Van september tot december vorig jaar houdt hij vrijwel dagelijks de veranderingen in de DDR bij en wel vooral wat voor invloed die veranderingen op hem en zijn vrouw Birgit hebben. Het lijkt wel of Rosenlöcher voor zichzelf verantwoording aflegt waarom hij nog in dit rotland woont, waar de mensen infantiel en onderdanig zijn, zegt hij, en waar het eten en de huisvesting allerbelabberdst zijn. In september begint de massale uittocht van DDR-burgers naar het Westen; op een gegeven moment wordt het getal van driehonderd migranten per uur genoemd. ‘Onafgebroken mopperen de achtergeblevenen: hoe moet het nou verder? Geen solidariteit. Eerder het gevoel bij het laatste restje onverbeterlijke stommelingen te horen.’ Dan komen de grote demonstraties ook in Dresden en gaat ook Rosenlöcher de straat op. Zijn observaties getuigen van zijn wankelmoedigheid, aardiger gezegd van zijn genuanceerdheid tegenover de snel veranderende politieke situatie om hem heen. Voor een buitenstaander zoals de krantelezer in Nederland is zijn reactie in eerste instantie misschien niet helemaal te begrijpen, maar als Rosenlöcher de psychologie van het wachten uitlegt en het systeem van de gummiknuppel beschrijft, snap je waarom hij zijn dagboek eindigt met tranen in de ogen en met een citaat uit een sprookje. ‘Nadat Doornroosje wakker was gekust ontwaakte de gehele hofhouding en ze keken elkaar met grote ogen aan...’, schrijft hij als op 10 november de grenzen van zijn land opengaan. Rosenlöchers relativerende opmerking over het dagboekgenre had ook in de bijrage van S. Dresden kunnen staan die zich afvraagt of hij bij
de dagboeken van Etty Hillesum met een authentiek dagboek dan wel met fictie, met een als dagboek gecamoufleerde roman te maken heeft. Is de schaamte waarmee Etty haar eerste schriftje begint echt of gespeelde koketterie bijvoorbeeld. Een dagboek verbergt net zoveel als het openbaart. Etty zelf spreekt over haar ‘modderschrift’. Dresden gaat in op Etty's pogingen haar identiteit te vinden door die identiteit te formuleren. Uit alles wat zij opschrijft spreekt dat zij haar gedrag niet laat bepalen door haar tegenstander. Hans Bendien ontmaskert in een volgende bijdrage de mythevorming over de heiligheid van Etty Hillesum. Hij doet dit naar aanleiding van de integrale publikatie van Etty's nagelaten geschriften. Uit tekstkritische vergelijking blijkt dat de editie Het verstoorde leven nogal corrupt is. Deze bestseller maakte Etty in binnen- en buitenland beroemd als een bijna heilige, een vrouw zonder haat, een lichtend voorbeeld. Maar Bendien toont aan dat Etty toch meer een vrouw van vlees en bloed was, een vrouw die ook angst, afschuw en jaloezie kent. In een aantal cruciale passages is geknoeid en ook in de inleiding is het een en ander ‘mooier’ gemaakt en wordt Etty eigenlijk net iets anders afgeschilderd. Bendien pleit voor een nieuwe verkorte uitgave van Etty's geschriften en verwijst Het verstoorde leven als verstoorde versie naar het land der fabelen.
Ook Ria van der Brandt wijdt een stuk aan Etty Hillesum; zij gaat in op de filosofische achtergronden van haar werk. Verrassend goed is het proza van Mark van Andel, die in zijn verhaal ‘Het heilig hart’ voortdurend van vertelperspectief wisselt en zo de lezer erbij houdt. De ik/hij in zjjn verhaal heeft een bizar plan, maar de uitwerking daarvan wordt door een bedachtzame chirurg verhinderd.
EVA COSSEE