Kinderboeken
Het zal wel onvermijdelijk zijn om kinderen boeken over de Tweede Wereldoorlog in handen te stoppen, maar zou het niet aardig zijn om eens na te denken over wát ze dan in handen gestopt moeten krijgen? Een rechttoe rechtaan avonturenverhaal over hoe erg het was en hoe spannend? Een tranenverhaal over het lot van de joden? Een impressie over het gewone leven, met armoe en angst en honger? Van al die soorten oorlogsverhalen verschijnen de laatste weken nieuwe of herdrukte versies en wie er een paar doorleest, vraagt zich af of kinderen daar nou op zitten te wachten. Of, andere vraag: waarom willen volwassenen kinderen dit soort verhalen laten lezen? Het zal toch wel iets meer zijn dan de overweging dat kinderen de recente geschiedenis moeten kennen, daarvoor zijn veel van die boeken met veel te veel emotie geschreven. Het lijkt er meer op dat volwassenen die zelf de oorlog half- of heel bewust hebben meegemaakt, het niet verdragen als kinderen niet genoeg weten van dat ‘hoogtepunt’ in hun leven. Kinderen die niet genoeg geïnteresseerd zijn in de oorlog, zijn niet genoeg geïnteresseerd in die volwassenen die nog steeds met de oorlog leven en veel volwassenen vinden dat soort onverschilligheid onverdraaglijk.
Het zou wel prettig zijn als die volwassenen, voordat ze zich aan het schrijven zetten, zich eerst eens afvragen waarom je kinderen in 1990 wilt vertellen over 10 mei 1940, toen die Duitse vliegtuigen overvlogen, en over de joden die naar Westerbork moesten en de angstaanjagende razzia's in de straten en over NSB'ers die natuurlijk allemaal heel dom uit hun ogen keken, maar wel direct klaarstonden met een grote mond tegen gewone Nederlandse kinderen. Adriaan Venema schreef een kinderboek, Thomas en Esther, Esther en Thomas (Van Goor, f 22,90) waarin al die gebeurtenissen aan de orde komen. Thomas is de hoofdpersoon, het joodse meisje Esther is zijn buurmeisje in Amsterdam. Thomas is zo'n jongen die alles wil zien en er dus opuit trekt in de stad. Zijn oom heeft hem gezegd dat hij goed moet opletten en zich alles moet blijven herinneren, omdat hij dan later kan zeggen dat hij erbij geweest is. Echt een man met gevoel voor historische momenten dus, maar aan Thomas zijn die woorden wel besteed. De oorlog wordt in vogelvlucht behandeld, alle bekende gegevens komen aan de orde, de weerloze mensen die in auto's geduwd worden, volwassenen die illegaal werk doen en daarvoor opgepakt worden, landkaarten met vlaggetjes die de posities van de legers aangeven, hongertochten, scholen waar de joodse kinderen en leraren uit verwijderd worden en natuurlijk het gedwongen vertrek van Esther en haar familie. Thomas ziet dat allemaal en komt soms in actie: hij reist naar Westerbork en krijgt Esther natuurlijk niet te zien, maar weet zich dankzij sterke innerlijke aandoeningen toch verbonden met haar. De oorlog gaat voorbij, zoals we allemaal weten, eerst komt Thomas' vader terug en dan ook Esther. Ze is alleen overgebleven, haar familie is in het concentratiekamp vermoord, maar als het boek eindigt komt de trein waarin ze met een paar vriendinnen naar Holland terugreist aan op het station in Enschede. En daar wacht Thomas haar op, al weet ze dat
natuurlijk nog niet.
Eind goed al goed, al klinkt dat op z'n minst een beetje wrang bij dit verhaal, waarin toch nogal wat narigheid de revue gepasseerd is. Toch leest het verhaal zo en omdat het ook nogal houterig geschreven is, is het eigenlijk niets anders dan een gewoon gemiddeld ouderwets jongensboek, compleet met achtervolgingen en reddingen, een vijand en een paar helden, leeuwemoed en domme lafheid, een moedige hoofdpersoon en een lief, maar weerloos meisje dat verschrikkelijke beproevingen moet doorstaan, maar steeds weet dat de held op haar zal wachten. Maar in plaats van de prairie of het oerwoud is nu de oorlog het toneel van de actie en daardoor is dit boek niets meer dan een moderne (hoewel, modern?) variant op het Indianengenre. En zoals in die boeken voornamelijk clichés over Indianen verteld worden, zo krijgt een kind dat het boek van Venema leest hoofdzakelijk volwassenenclichés over de Tweede Wereldoorlog onder ogen. De beste methode om die oorlog terug te brengen tot een geschiedenisboekverhaal uit een ver verleden. Al heb ik niet de indruk dat Adriaan Venema dat bedoeld heeft met zijn boek, daarvoor zit er te vaak iets van morele verontwaardiging in het verhaal.
Als je kinderen iets wilt laten lezen over de oorlog dat ze emotioneel raakt, dan zul je moeten kiezen tussen uiterst koele verslaggeving of een hoogstpersoonlijk verhaal dat goed is opgeschreven en integer is. Donkere stad van Jan A. Niemeijer (Friese Pers Boekerij, f 19,90) is zo'n koel verslag dat daardoor juist heel emotionerend werkt. Het boekje werd twintig jaar geleden al geschreven, maar toen alleen onder Groningse schoolkinderen verspreid. Het is een verslag van de oorlog, beschreven vanuit de optiek van een schooljongen die vlak bij de Martinitoren woont en alles onder z'n ogen ziet gebeuren. Een heel zakelijk verslag van een stad die steeds donkerder wordt, 's avonds verduisterd en de straatverlichting gedoofd, en van mensen die een rol speelden in het verzet. Niet alleen helden, ook gewone mensen en kinderen worden beschreven, en NSB'ers, en de jongen die altijd meevoetbalde op straat en ineens nooit meer kwam. De stad Groningen en het platteland spelen een grote rol in het verhaal, de straten en pleinen en plekken waar schooljongens speelden toen het nog geen oorlog was. Het verhaal loopt door tot de bevrijding, als de hoofdpersoon en zijn broertje de stad weer inrennen om overal te kijken naar wat er dan gebeurt.
Het lijkt me niet alleen voor Groningse kinderen een instructief oorlogsverhaal. De hoofdpersoon neemt waar, hij hoort volwassenen praten over de oorlog, hij combineert gegevens en kan daardoor goed vaststellen wat oorlog is en welke gevolgen een oorlog heeft voor de stad waar hij woont. In het verhaal worden ook de belevenissen van een aantal Groningse verzetsmensen verteld, sober, zonder opgeklopte emotie, net zoals de rest van het boek. Juist die koele waarneming, die ‘buitenaf’-blik van de schooljongen die het verhaal vertelt, versterkt het effect. Het is een integer boek dat nergens een vals beroep doet op kinderen om toch vooral dít te voelen of dát te bedenken als de volwassenen het onder elkaar over die buitengewone oorlog van 1940-1945 hebben.
Ook een herdruk is En waarom ik niet? van Gertie Evenhuis (Leopold, f 24,90), het verhaal van de elfjarige Thijs die in Amsterdam de oorlog meemaakt. De volwassenen om hem heen en zijn oudere broer doen er alles aan om hem klein te houden en buiten de oorlog te houden. Dat lukt natuurlijk niet en op zíjn manier gaat Thijs een rol spelen in klein verzet. Verzet niet alleen tegen de Duitsers dus, maar ook tegen die grotere mensen die hem te jong vinden voor de oorlog.
Vooral door dit aspect zullen kinderen van nu zo'n oorlogsverhaal nog wel kunnen waarderen. Thijs maakt spannende dingen mee, echte oorlogsavonturen, maar belangrijker is het verhaal van zijn behoefte om ook iets te doen, om mensen te redden, vooral de menser om wie hij geeft, zijn broer, de meester op school, zijn ouders. Daar kun je je iets bij voorstellen, zonder dat hele verhaal van de Duitsers.
Uiteindelijk verschillen oorlogsverhalen niet zoveel van gewone verhalen: ze moeten ook écht zijn en integer en als het even kan een beetje behoorlijk opgeschreven.
AUKJE HOLTROP