Ton Anbeek
Vervolg van pagina 1
karakters. En tenslotte veronderstelt deze aanpak dat de schrijvers en dichters geplaatst worden in een bepaalde tijd en niet worden gezien in een tijdlozer perspectief. Dit historisme valt niet zo erg op omdat Anbeek niet afwijkt van de tamelijk gebruikelijke chronologische uiteenzetting en zich bepaald beperkingen heeft opgelegd in de uitstapjes naar de ideeëngeschiedenis, iets wat een schoolboek-geschiedenis als Het spel en de knikkers van Piet Calis, F.P. Huygens en B.W.E. Veurman wel doet (en zo aantrekkelijk maakt). Anbeek heeft wel waardering voor de manier waarop Herman Pleij, F.P. van Oostrom en Marita Mathijsen een bredere geschiedschrijving beoefenen, maar waarom hij zichzelf dan zoveel beperkingen heeft opgelegd, is niet duidelijk.
‘Literatuurgeschiedschrijving is beeldvorming’ zei Anbeek in zijn oratie in 1982. Zijn geschiedenis verandert echter niet erg veel aan het bestaande beeld, wat nog versterkt wordt door de strikt chronologische manier waarop hij zijn boek heeft geschreven. Toch schrijf ik dit met enige aarzeling, want veel van wat Anbeek weglaat vul ik tijdens het lezen zelf in, terwijl voor iemand die zijn boek als zijn eerste literatuurgeschiedenis leest het dé geschiedenis is, met alles wat er weggelaten is. Hij zal dan weliswaar lezen over de Tachtigers, het naturalisme, het symbolisme in Nederland, de neoromantische en neoclassicistische tendenties, het expressionisme, Nijhoff, Forum, Van Schendel, Criterium, Achterberg, de Vijftigers, de naoorlogse schrijvers Blaman, Van het Reve, Hermans, de kleine realisten en de Revisorgeneratie, maar bijvoorbeeld niets over al de individuele schrijvers die ik al noemde of de literatuur van de zuilen (katholicisme en protestantisme) in de jaren dertig. De reden is waarschijnlijk dat de schrijvers van De gemeenschap, De nieuwe gemeenschap en Opwaartsche Wegen niet wezenlijk hebben bijgedragen aan de literaire normverandering. Alle beginselverklaringen en poëtica's aan de hand waarvan Anbeek zijn geschiedenis heeft geschreven zijn van zuiver literaire en niet van levensbeschouwelijke aard, hoogstens vermeldt hij (zoals in het geval van het ‘Ander proza’) dat er een politieke of ideologische kant aan zit.