Tijdschrift
De Held is uitgediend. Na vijf jaar heft het literaire tijdschrift zichzelf tamelijk geruisloos op. Min of meer een logisch gevolg van de tumultueuze ondergang van de Maximalen eind vorig jaar in Utrecht voor wie De Held als spreekbuis fungeerde. De redactie neemt het zekere voor het onzekere en schrijft bij wijze van inleiding bij dit laatste nummer alvast de hagiografie van het tijdschrift. Zij vindt van zichzelf dat ‘het eigen podium dat De Held bood aan nieuwe, jonge, licht tegendraadse schrijvers en dichters een aantal belangrijke gevolgen heeft gehad voor de hedendaagse literatuur’. Sterker nog, ‘nieuwe schrijvers hebben zich dankzij De Held kunnen profileren en ook lijkt het literaire klimaat rigoreus gewijzigd’. Afgezien van het feit dat het nogal discutabel is of het bestaan van De Held meer dan een rimpeltje in de vijver heeft veroorzaakt, is het zo dat je dit soort dingen niet over jezelf kunt zeggen. Wacht maar af hoe de anderen je beoordelen, want je eigen kind vind je toch altijd het mooist. Maar ja, met die literatuurkritiek is nogal wat mis volgens de redactie, dus het liefst regisseert De Held zelf zijn opkomst en ondergang en reserveert vast voor zichzelf een prominente plaats in de vaderlandse literaire geschiedschrijving met deze op-de-borst-klopperige conclusie: ‘In de afgelopen vijf jaar was er geen ander tijdschrift dan De Held dat een wezenlijke invloed heeft gehad op de aard en het aanzien van de nieuwste Nederlandse literatuur.’ De lezer wacht nog een opgepoetst en handig afscheidscadeautje, want volgens een gejat ideetje - eerder verscheen een bloemlezingen onder dezelfde titel in de Verenigde Staten en in Engeland, 20 under 30 - selecteerde de redactie van De Held vijfentwintig jonge Nederlandse schrijvers van wie ongeveer de helft
eens in het tijdschrift publiceerde. Door auteurs als M. Februari, Wanda Reisel, Thomas Rosenboom, Kristien Hemmerechts, Bas Heijne en Kees Ruys toe te voegen aan de lijst typische Held-auteurs wordt het blad postuum opgewaardeerd. Het verhaal ‘Een huichelaar is een heiden’ steekt huizenhoog uit boven de meeste bijdragen aan dit nummer. Dit verhaal van de Iraniër Nasim Khaksar over de verschrikkingen van een gevangenschap in zijn land is ongelooflijk aangrijpend, gevoelig en intelligent geschreven. Zijn verslag van de geselingen - de aristocraat onder alle vormen van martelingen, zegt hij zelf - en van hoe de angst en de pijn iemand verandert, zou eigenlijk verplichte literatuur moeten zijn. Khaksar beschrijft de gecompliceerde omgang van de gevangenen onderling en de relatie tot hun beul, die een soort heilige oorlog voert, op zo'n manier dat alles wat je over martelpraktijken in de krant of Amnesty-verslagen toch met enigszins afgewend gelaat en met groeiende weerzin en onbegrip leest, nu een peilloze en huiveringwekkende diepte krijgt. Dit is inderdaad een zeer heldhaftig verhaal, en juist daarom staat het in De Held nogal misplaatst. Het staat hier tussen het navelstaarderige verslag van een onthechting getiteld ‘De dertien meter lange kamer’ van Pieter Boskma en een flauw onecht verhaal vol poëtisch bedoelde formuleringen van Pamela Koevoets. Dirk van Weeldens verhaal ‘Testbeeld’ heeft tenminste voldoende zelfspot om de lezer te boeien. Via Bert Jansen krijgen we het zoveelste verslag van een Nederlander in de Verenigde Staten. Na het lezen van de verhalen van Mischa de Vreede, Renate Dorrestein, Rob Schouten, Maria Stahlie en wie al niet meer, kunnen we het leven van een ‘writer in residence’ wel uittekenen. Het nummer besluit met een bijdrage van Martin Bril met de veelzeggende titel ‘In luchtkastelen kan je niet wonen’.
EVA COSSEE