Exegese
Vanwaar het idee van een verhaal over een boek in mensenhuid? Jongstra: ‘Gehaald uit een obscuur Engels boekbindersblaadje. Ik heb toen een paar passages daarover vertaald uit het dagboek van de gebroeders de Goncourt. Volgens Heumakers in de Volkskrant is het een pastiche, en dat hád gekund want het is ongeloofwaardig, en het staat nergens in de Nederlandse bloemlezing uit die dagboeken, maar het is een vertaling. Een boekband in mensenhuid, dat is het volmaakt vleesgeworden woord. Eigenlijk ging het me aanvankelijk om de eigenzinnigheid van de smaak en het verzet tegen teksten die in strijd zijn met de “algemene” smaak, later bleek dat er een verband viel te leggen met andere verhalen waarin ik bijvoorbeeld via bijbelingangen óók iets zeg over “vlees”, “woord” en “geest”.’
Een van de personages die nogal eens terugkeren, heet Van Terwispel, de naam van het dorp waar Jongstra geboren is. Jongstra: ‘En waar ik ook begraven wil worden, dat lijkt me een logische cirkelgang. “Ik bén Terwispel niet, ik lig hier alleen maar”, zou mijn grafschrift kunnen worden. In De Multatulianen heb ik ook gerefereerd aan het dorp, met een foto van de socialistische volksherberg Hiske. Waar je maar twee borrels kreeg, dan hadden ze genoeg gedronken, vond Hiske. Geweldig. Ze hebben pas mijn geboortehuis afgebroken, een ramp vond ik dat, mijn wortels uitgegraven! Het was nog een monument ook. In de dorpskrant Wispelweagen heb ik me ernstig tegen deze daad verzet. In de hele streek worden huizen afgebroken die over vijftig jaar op de monumentenlijst zouden staan. Nu het nog mag, zetten de dorpelingen er eendrachtig de moker in. Het enige genoegen dat ik had - ze deden het als zaterdagsslopers - is dat de helft van de werkers bij het sjouwen van het solide materiaal door de rug is gegaan.
Er is een kerk, een hele onbijzondere met een flat character. Zelf ben ik daar niet ter kerke gegaan. Ik denk wel dat ik enigszins in calvinistische traditie ben opgevoed, maar dan los van de kerk en zelfs in antireligieuze zin. Kan dat? Ik bestudeer het calvinistisch cultuurgoed vanuit goed-jezuïtisch principe. Binnendringen in de burcht van de vijand en van binnenuit uithollen. Ik ben altijd met de bijbel bezig, verzamel bijbellezingen, vooral exegetische geschriften, het liefst als het gaat om wat duisterder boeken als Daniël, de Apocalyps of de Openbaring van Johannes. Niet alleen vanwege de geestelijke inhoud, maar ook omdat het een soort tekstverklaren is. Calvinisten zijn zeer op teksten georiënteerd. In het Nieuwe Testament is alles met een mantel van die eeuwige en saaie liefde bedekt, dat maakt me doodziek. Maar het Oude Testament is hel en verdoemenis, vuur en zwavel! Reiniging, boetvaardigheid en nederigheid, in tegenstelling tot de galmende hoogmoed van al die standbeeld-oprichters. Er is pas een leven van de heilige Lidewij van Schiedam verschenen. Prachtig boek, wat een taal! En als je leest aan welke kwalen die arme heilige leed: er vielen wakken in haar lijf waar de maden uitkropen, dat rotte maar door, er viel zelfs een arm van haar lichaam, maar lachend lag zij te bed! Er ging een oude wens van me in vervulling toen ik bij de presentatie van mijn boek een preek hield. Ik zie mijzelf op de preekstoel als de belichaming van het woord. Als Van Terwispel tekeergaat tegen studentenecclesia is dat mij uit het hart gegrepen. Dat vind ik vaag geneuzel, van alles wat en dús niks. Geef mij maar een krachtige boetprediker.’
Hoe is die voorkeur te rijmen met die voor schrijvers als Flaubert en Strindberg? Jongstra: ‘Doordat ik hou van schrijvers bij wie het woord kléúr heeft. Brakman is een ander voorbeeld. Bij hem komen veel lezers helaas niet aan zijn denken toe. De dwaalsporen in woord en vorm eisen zoveel aandacht op dat mensen die de hand van hun vertellende begeleider niet durven loslaten, zich het bos in laten sturen en vast raken in het kreupelhout. Brakman eist een doorzettende lezer die eromheen loopt en de durf heeft iets dat hij niet begrijpt, even te laten liggen. De meeste lezers willen zich laten voortdrijven op de stroom van het proza, “je in een andere wereld verplaatsen”, en wantrouwen andere boeken zoals ook Millioenenstudiën van Multatuli, die kiest vooreen brokkelige structuur omdat dat voor hem de weerspiegeling is van de chaotische werkelijkheid.
Ik geloof dat het de taak van de schrijver is om te irriteren, de lezer prikkelen om te twijfelen over wat je vertelt. Kijk eens op de tv naar CNN. De mensen worden overspoeld door een gigantische hoeveelheid informatie, elkaar tegensprekende versies et cetera. Om je daarin staande te houden, moet je jezelf een zelfbewustzijn aankweken, er blijft alleen iets over als “eigen moraal”. Voor mensen die zekerheden zoeken is de bijbel vaak een dankbaar onderkomen. Ik probeer bij zoveel mogelijk mensen de stoelpoten door te zagen. Vandaar ook zo'n voetnoot, waarin ik uitleg wie de uitgever en drukker Joh. Enschedé was, gevolgd door de mededeling: “Hij overleed in 1866 aan een beenbreuk.” Dát staat er om het karakter van de voetnoot weer wat te ondermijnen. Om de boom der waarheid zit een dikke bast van feiten. Een voetnoot leidt over het algemeen terug naar de feitelijkheid van de tekst. Ik suggereer nu dat er ook minder belangrijke dingen in een voetnoot kunnen staan, en dat het een klein verhaaltje op zich kan zijn met talloze toevoegingen en ónbelangrijkheden. Daar ironiseer ik de waarheid van een voetnoot. En door die voetnoten onder een verhaal te zetten, krijgt de lezer weer onzekerheid over díé vorm.’
Vanwaar die fascinatie voor Strindberg? Jongstra: ‘Omdat hij rücksichtslos zoekt. Alles offert hij ervoor op, zelfs zijn geestelijke gezondheid is hij bereid op te offeren. Ik heb een even grote fascinatie voor geesteszieken en uitmiddelpuntige figuren, omdat in de waanzin vaak veel waarheid is gelegen. Door buiten de gebaande paden te staan, komen er inzichten en vergezichten die je anders niet zou hebben. Strindberg probeerde dat bewust te bereiken, ook al had hij ook vanzelf al afwijkingen. Ik heb hem willen eren door de titel van mijn boek aan hem te ontlenen en ook omdat “de psychologie van de zwavel” het oplossen is van het materiële bestaan.’
■