VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
14 april 1990 - nummer 15
De Januskop van de Nederlandse literatuur
Anbeeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985
Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985 door Ton Anbeek Uitgever De Arbeiderspers, 314 p., f 49,50
Carel Peeters
De geschiedenis is, in tegenstelling tot wat men vaak hoort, geen ‘verhaal’. Het wordt zo graag een verhaal (iets fictiefs) genoemd omdat historische gegevens van enig belang gevist moeten worden uit een mer à boire en omdat het ordenen enige creativiteit vereist. Het gebruik van die gegevens is bovendien weer sterk afhankelijk van de manier waarop men ze selecteert en interpreteert. Het is wel verleidelijk om het een verhaal te noemen; het benadrukt de onmogelijkheid om een objectieve geschiedenis te schrijven. Maar wat de historicus uiteindelijk ook wél schrijft, een verhaal is het niet. Hij schrijft niet het ‘verhaal’ van de Russische Revolutie of van de Vrede van Münster, wat hij schrijft is een geschiedenis van die Revolutie en die Vrede. Een verhaal is heel wat anders.
De tegenwoordige neiging om van alles een verhaal te maken gaat al te makkelijk voorbij aan het (voor het schrijven van welke geschiedenis dan ook) onweerlegbaar voorhanden zijn van vele essentiële gegevens waar men niet omheen kan. Die gegevens (ik schrijf dus niet ‘feiten’) vragen erom gerespecteerd te worden, zoals men van iemand niet zegt dat hij blauwe ogen heeft als ze groen zijn. Wat met die behoefte aan het vertellen van verhalen (waarbij de slogan ‘álles is fictie’ hoort) verdwijnt is de naar mijn idee even vruchtbare als noodzakelijke spanning tussen de werkelijkheid (de gegevens) en de creativiteit van de geschiedschrijver. Is die spanning aanwezig dan is het de kunst om iets te schrijven dat van trouw aan de werkelijkheid (het materiaal) blijk geeft en toch een verrassend nieuw inzicht oplevert.
Ook Ton Anbeek betuigt lippendienst aan de behoefte om een ‘verhaal’ te vertellen in de geschiedschrijving: ‘op dit moment is elke literatuurgeschiedenis een experiment, een poging de diffuse massa van het verleden tot een verhaal te maken. Om dat laatste gaat het in dit boek.’ Natuurlijk, elke historicus wanhoopt bij het zien van die ‘diffuse massa’, dat is niets bijzonders. Het enige wat een historicus echter heeft te doen is vertellen voor welke aanpak van de gegevens hij gekozen heeft om orde in die massa aan te brengen.
Anbeek zegt wel dat zijn boek een verhaal vertelt, maar daar is in de praktijk nauwelijks sprake van, gelukkig maar. Wie een handboek als dit schrijft zou een boek moeten schrijven waarop men kan terugvallen, zoals op een encyclopedie. Ergens moet men toch terecht kunnen voor enig houvast in een voor de rest chaotische werkelijkheid? Een boek waarop men kan terugvallen is een boek dat zo betrouwbaar mogelijk is, en zo'n boek heeft Anbeek geschreven. Zulke boeken vormen voor de gebruikers (schrijvers, dichters, cultuurhistorici, studenten) het materiaal voor het ontplooien van hun eigen creativiteit. Iemand kan gefascineerd raken door Nijhoff of Bordewijk omdat Anbeek even betrouwbaar als verfrissend over hen schrijft. Iemand kan een boek over de verwantschap tussen Martinus Nijhoff en T.S. Eliot gaan schrijven omdat Anbeek in zijn geschiedenis een nauwkeurige beschrijving geeft van Nijhoffs idee van het gedicht als een ‘Perzisch tapijt’ (net als met een gedicht hoeft men ook daarvan - volgens Nijhoff - niet te weten wie het heeft gemaakt om het mooi te vinden). Zo iemand kan dan proberen uit te vinden hoe ver de overeenkomst gaat tussen Nijhoffs Perzisch tapijt en T.S. Eliots ‘objective correlative’ (de adequate objectivering van een emotie in woorden). Zo iemand had niet op het idee voor zo'n boek kunnen komen wanneer Anbeek dit cruciale idee van Nijhoff had genegeerd omdat hij zonodig zijn ‘verhaal’ moest vertellen.
Het schrijven van een literatuurgeschiedenis is een ondankbaar werk. Na je vijfentwintigste lees je geen literatuurgeschiedenis meer. Wie wil schrijven laat de literatuurgeschiedenis op een gegeven moment achter zich. Dat heeft hij gehad. Als zijn ambitie groot genoeg is zal hij proberen in een literatuurgeschiedenis te komen, lezen zal hij hem niet meer anders dan om eens iets op te zoeken. Het ondankbare van een literatuurgeschiedenis steekt in het betrekkelijke belang ervan voor de levende literatuur en voor de literaire creativiteit. Die spotten met de literatuurgeschiedenis. Maar: spot is wel vaker weggelegd voor iets dat gemist zou worden als het er niet zou zijn. Een literatuurgeschiedenis is een noodzakelijk goed en kwaad.
Ton Anbeek, tekening van Siegfried Woldhek