Het dozijn van VN
De onzin van de nominaties
Carel Peeters
Wanneer op donderdag 5 april de ‘nominaties’ voor de AKO Literatuur Prijs 1990 bekend zijn gemaakt liggen de volgende dag zes boeken in de winkels met het bandje ‘Genomineerd voor de AKO-prijs’. Er ligt ook ergens een zak met blinkende dukaten ter waarde van vijftigduizend gulden te wachten op de schrijver van één van die zes boeken. Het zijn zes van de meer dan honderd romans en verhalenbundels die tussen 1 april 1989 en 31 maart 1990 zijn verschenen waarover in de commentaren dan elk jaar hetzelfde onvermijdelijke gekwetter losbreekt: over de afwezigheid op de lijst van dit boek en van dat boek. Die commentaren kunnen van tevoren geschreven worden, wat rest is het invullen van de namen. Het is te voorspellen als de geeuw van een oververmoeide, omdat de procedure niet deugt.
Het is nu de vierde keer dat de AKO-prijs zal worden uitgereikt, en voor de vierde keer heeft in de maand april een kaalslag in de Nederlandse literatuur plaats omdat alle belangstelling uitgaat naar zes boeken. De schrijvers van de boeken die uiteindelijk door het vertwijfelde hemelse gerecht van de jury tot de zes zijn gaan behoren (nadat de uitgevers al waren gevraagd eerst een eigen selectie te maken) kunnen één moment in een euforische staat raken, maar de kater komt zeker, wanneer ze zien wie er door de ongelukkige procedure van de prijs zijn afgevallen, niet zelden hun meerderen in de professie. De nominatie van de zes blijkt elk jaar inhoudelijk niet zoveel voor te stellen; er is te veel gekrakeel over.
Van de honderd of meer boeken komt maar een deel voor speciale aandacht in aanmerking als het om deze prijs gaat. Maar zeker is dat het er meer zijn dan zes: het zijn er tenminste tien of twaalf, misschien zelfs wel veertien, die van een niveau zijn dat ze in de publieke aandacht en discussie een rol moeten spelen, wil er tenminste niet van flagrante onrechtvaardigheid sprake zijn.
Het aantal van zes is volslagen willekeurig en waar willekeur, daar onrechtvaardigheid. Het zijn louter commerciële en praktische motieven die tot dit aantal van zes hebben geleid: de boekhandels willen van het reële aantal potentiële prijswinnaars - twaalf of dertien - niet zoveel extra exemplaren in voorraad nemen. Al valt de jury (dit jaar Arie van der Zwan, Sem Dresden, Renate Dorrestein, Leo Geerts en Rudi Wester) alleen te verwijten dat ze zich aan het hopeloze systeem conformeren, het effect van hun ijver is een grove vertekening van het literaire landschap en van de meningsvorming.
Marja Brouwers
De lichtjager
Hermine de Graaf
Stella Klein
Hella S. Haasse
Schaduwbeeld of het geheim van Appeltern
W.F. Hermans
Au pair
Gerrit Komrij
Over de bergen
Eric de Kuyper
De hoed van tante Jeannot
Vonne van der Meer
De reis naar het kind
Margriet de Moor
Dubbelportret
Nelleke Noordervliet
Millemorti
Kees van der Pijl
Esprit de corps
Jan Siebelink
De overkant van de rivier
Dirk van Weelden
Tegenwoordigheid van geest
De nominatieprocedure van de AKO-prijs is overgenomen van de Engelse Booker Prize en daaraan kleven dezelfde bezwaren. Ondanks alle goede bedoelingen die er ongetwijfeld ook achter steken, die bedoelingen zijn niet minder ondoordacht, op het hersenloze af, als men het effect ervan bekijkt. Door de publicitaire tamtam die van het bekend maken van de nominaties en van de uitreiking gemaakt wordt, ontstaat de suggestie dat het publiek een aandeel heeft in de toekenning van de prijs. Maar het is suggestie, want de schijnwerper op deze zes boeken slokt de aandacht voor al die andere boeken op. Die zijn in het geheugen weggezakt en worden nu helemaal een prooi voor de vergetelheid. Dat is vooral pijnlijk voor tenminste tien procent van de honderd boeken: het percentage waarvan men kan zeggen dat het een vergelijkbaar niveau heeft en dus recht heeft op evenveel aandacht. Het minste dat je mag verwachten is dat het publiek een idee krijgt van de boeken waaruit een keuze moest worden gemaakt. Het tweede dat je bij een nominatieprocedure mag verwachten is dat zoveel mogelijk alle boeken die van min of meer gelijk niveau zijn bekend worden gemaakt, en niet een selectie daaruit, hoe consciëntieus en vertwijfeld ook tot stand gekomen. (Een zo compleet mogelijke lijst van het in de periode van 1 april 1989 tot 31 maart 1990 verschenen Nederlands proza staat op pagina 4.)
Het gaat niet alleen om de boeken van vergelijkbaar niveau die afvallen, het gaat ook om de schrijvers en hun schrijverschap. De schrijvers die niet genomineerd zijn maar toch een aardig boek hebben geschreven, zitten tenminste voor de duur van de periode waarin de nominaties rondzingen gekneveld achter hun bureau, want ze kunnen niets doen, de publiciteitsmachine heeft hen in een hoek gedrukt.
Dat is des te pijnlijker omdat de AKO-prijs een extra probleem is geworden in een tijd waarin boeken nog meer dan vroeger afhankelijk zijn van toeval en fortuin. De aandacht die sommige boeken op de televisie krijgen is soms toe te juichen, maar die reclame vertekent ook de werkelijke waarde. Aandacht voor een boek op de televisie is iets heel anders dan die van dag- of weekbladen. Daarin is de aandacht voor literatuur aanmerkelijk breder en minder afhankelijk van toeval en humeur. Het is voor veel kranten geen vraag of het nieuwe boek van Dirk van Weelden, Gerrit Komrij of Nelleke Noordervliet besproken zal worden, of dat debuten worden gesignaleerd - dat gebeurt gewoon. De televisie kiest boeken bijna altijd om
Vervolg op pagina 4