Batavus
‘Ik heb niets tegen verzen op zichzelf. Wil men de woorden in 't gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. “De lucht is guur, en 't is vier uur.” Dat laat ik gelden, als het werkelijk guur en vier uur is. Maar als 't kwartier voor drieën is, kan ik, die mijn woorden niet in 't gelid zet, zeggen: “De lucht is guur, en 't is kwartier voor drieën.” De verzenmaker is door de guurheid van de eerste regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist een, twee uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zijn. Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hij dan aan 't knoeien! Of het weer moet veranderd, óf de tijd. Eén van beide is dan gelogen.’
Dit is een vermaarde passage aan het begin van Multatuli's Max Havelaar en favoriet als het erom gaat iemand duidelijk te maken dat poëzie niet, zoals Batavus Droogstoppel wil, volgens de regels van ‘waarheid en gezond verstand’ te werk gaat en evenmin met gezond verstand gelezen moet worden. Wie dat toch doet loopt de kans dat er een gevleugeld woord op zijn hoofd landt: zo iemand is een Droogstoppel. Iemand een Droogstoppel noemen... je bedenkt je wel twee keer voor je dat doet, zo afgezaagd is het. Het is ook een grote zeldzaamheid dat iemand een redenering opzet die precies langs de lijnen van Droogstoppel verloopt. Toch is dat wat Hans van Straten doet wanneer hij in de Volkskrant van 12 maart jongstleden reageert op stukjes van Battus, Nico Scheepmaker en mij die weer een reactie waren opeen ingezonden brief van Van Straten over de eerste zin van Frans Kellendonks debuut Bouwval die slecht Nederlands zou zijn: ‘Een paar maanden nadat zijn ouders hadden besloten om oud te zijn en beiden tegelijk hun tanden hadden laten trekken, zag de kroonprins het schilderij voor het eerst.’ Volgens Van Straten konden die ouders niet besluiten oud te zijn en evenmin konden ze beiden tegelijk hun tanden laten trekken. Om Van Stratens Droogstoppel-redenering letterlijk te citeren: ‘Ik vraag mij af hoe zij zich dat voorstellen, twee mensen die “beiden tegelijk” hun tanden laten trekken. Een tandarts heeft doorgaans toch maar één stoel? Of waren er twee tandartsen in het spel, die met elkaar in telefonische verbinding stonden? Of - derde mogelijkheid - zijn die oudjes naar de tandartsenopleiding getogen, waar de patiënten naar ik hoor in een rij zitten om de studenten tot lesmateriaal te dienen? Heren, het kan toch niet echt goed zijn dat een schrijver al
meteen in zijn eerste zin aanleiding geeft tot zulke verwarrende associaties?’ Het is bijna te mooi om waar te zijn, het is alsof Van Straten Max Havelaar ernaast heeft gehad.
CP