Tijdschrift
Gedichten die zouden moeten dienen als bijl voor de bevroren zee in ons, zo parafraseert Ineke van Mourik een regel uit een brief van Franz Kafka bij wijze van kwalificatie van de poëzie van de Amerikaanse dichteres Anne Sexton. Een zin die direct doet denken aan de prachtige uitspraak van Gerrit Krol: ‘Als je niet elke dag met een stok in je ziel roert, dan vries je dicht.’ In het vijfentwintigste nummer van Lust en Gratie (lente 1990) zit het venijn in de staart, want na een jolige cursus vogelkijken voor vrouwen en een portfolio met sensuele beeldhouwwerken van Louise Schouwenberg dreunen de gedichten van Anne Sexton erin. Niet zozeer als een bijl wat mij betreft, maar meer als een welgemikte stomp tussen de ogen. Lust en Gratie neemt een tiental gedichten van Anne Sexton in vertaling op, voorafgegaan door een beschouwing over het werk van Ineke van Mourik en begeleid door het verslag van een ‘leeservaring’ van vertaalster Monica Linschoten. Anne Sexton was zesenveertig jaar oud toen zij in oktober 1974 zichzelf het leven benam. Van haar twintigste tot aan enkele maanden voor haar dood was ze getrouwd en vormde met haar man en twee dochters ogenschijnlijk een keurig Amerikaans middle classgezin. Maar Anne Sexton doet na een opname in een psychiatrische kliniek in 1956 een reeks zelfmoordpogingen. Zij wordt door haar psychiater aangespoord tot het schrijven van poëzie. Het zijn gedichten geworden die hard aankomen. Zij werd gesteund in haar schrijven door de toonaangevende dichters Lowell en Snodgrass. Zonder deze twee heren, stelt Van Mourik terecht, was de weg naar publikatie en roem niet zo gemakkelijk geweest. Van Mourik gaat ook in op de verhouding ‘genius en gekte’ en trekt de voor de hand liggende parallel tussen Anne Sexton en de dichteres Sylvia Plath, met wie Sexton overigens ook bevriend was. Maar vooral uit Sextons werk spreekt een ongehoorde woede over haar
bestaan, ze wil eruit breken en vindt daartoe uiteindelijk de meest definitieve weg. Ik ben het met Van Mourik eens als zij zegt dat Sexton geen slachtoffer is, maar een overlever, dat zij juist door haar poëzie zichzelf als het ware in het leven heeft gehouden. Van Mourik bestempelt Sexton als een pionier, iemand die beelden en woorden heeft gegeven aan de zwarte kant van het bestaan. Dat is ook zo en dat wordt duidelijk bij het lezen van haar poëzie, maar Van Mouriks conclusie bevat volgens mij een drogreden. ‘Zij is net als veel andere vrouwen een pionier en die lopen altijd meer gevaar dan iemand die er niet opuit trekt. Want wie gaat er nu eigenlijk eerder dood? De vrouw die haar hele leven geen woorden, geen namen, geen beelden heeft kunnen geven aan haar zogenaamde persoonlijke geschiedenis met haar martelende geheimen, of Anne Sexton die in 1974 een einde aan haar leven maakte, maar zichzelf in leven hield met haar poëzie en daarin nu nog voortleeft?’ Het is wel een sympathieke gevolgtrekking, maar geen juiste. Uit Sextons levensverhaal en haar gedichten blijkt zonneklaar wat haar heeft gekweld, evenwel het opschrijven van haar belazerde ervaringen heeft haarzelf niet geholpen, maar haar lezers misschien wel. Monica Linschotens leeservaring bij twee gedichten uit de cyclus ‘De doodsbaby’ kan beter overgeslagen worden. Zo'n vraag-en-antwoordspelletje als ‘wat zegt de vertelster in het gedicht’ en ‘wat gebeurt er in de eerste strofe’ of ‘wie is de iemand uit de tweede strofe’ met daarbij de klakkeloze identificatie van de baby met de dichteres is nogal naïef. Alleen als Linschoten vertaalproblemen aansnijdt is haar betoog de moeite waard.
EVA COSSEE