De last van de menswaardigheid
Marja Brouwers' ‘De lichtjager’: een intellectueel verstrikt in frustraties
De lichtjager door Marja Brouwers Uitgever De Bezige Bij, 327 p., f 36,50
Carel Peeters
Elke roman dringt een bepaalde manier van lezen op. In een psychologische roman moet je bereid zijn mee te gaan in het gangenstelsel van een ziel, in een postmoderne roman moet je ervoor voelen een spel met verbeelding en werkelijkheid in gefragmentariseerde vorm mee te spelen, in het geval van een filosofische of essayistische roman moet je niet bang zijn voor enig denkwerk. Het lezen van een roman veronderstelt de bereidheid om je in de specifieke vorm die de schrijver hanteert te verplaatsen en er ook begrip voor op te brengen. Soms is het aanvankelijk helemaal niet zo duidelijk waar de schrijver op uit is geweest en begint het je maar geleidelijk te dagen. In De lichtjager drong het maar langzaam tot mij door dat, wil je de roman op de beste manier zien, je hem moet lezen alsof het een mozaïek is waarin karakters, gevoelens, drijfveren en denkbeelden in een bepaalde, emotioneel ingewikkelde verhouding tot elkaar staan en waarin niet het karakter van één personage het dichtst bij de schrijver staat, maar van ieders karakter wel iets.
Zo'n mozaïek van karakters en denkbeelden heeft in de tweede helft van onze eeuw een grote morele en psychologische waarachtigheid, omdat daarin de bereidheid groot is eerder te denken in verschillen tussen mensen dan in overeenkomsten. Kennis van wat mensen zich allemaal in hun hoofd kunnen halen en van de vele drijfveren die daarbij te pas komen, maakt dat men bereid is vele bloemen te laten bloeien, zelfs als men er geen enkele verwantschap mee voelt. Ook al worden er in De lichtjager harde noten gekraakt over het doen en laten van personages, er is een onmiskenbare onderstroom in aanwezig die zegt dat mensen maar moeten zijn wie ze zijn, al moeten ze dan niet de illusie koesteren dat ze zonder botsingen door het leven zullen zeilen. Hieruit spreekt al enige nuchterheid, het proza van Marja Brouwers is daarbij aangenaam gespierd, met de duidelijke bedoeling om niet op een kinderachtige manier pregnant te zijn. Het doet me aan Saul Bellow denken, bij wie menselijkheid ook samen kan gaan met harde nuchterheid.
In De lichtjager draait alles wel om de frustraties van de kunsthistoricus en alcoholist Paul de Braak die na vijftien jaar Amerika terugkeert naar Nederland, maar Marja Brouwers laat de andere personages zo tot hun recht komen dat er een beweeglijk mozaïek ontstaat van karakters en eigenschappen: zijn voegzame, naar fatalisme neigende eerste vrouw Lea, zijn fantasieloze maar praktische halfzuster Timna, de even deemoedige als daadkrachtige redacteur Simon Walraven, de opportunische Amerikaanse collega Leslie Allson, en De Braaks rechtlijnige en weerbarstige Amerikaanse vrouw Michal, iemand die ‘het betrekkelijk zinloos’ vindt ‘in de natuurlijke goedheid van de mensen te geloven’. Het mozaïek is ook noodzakelijk voor de roman, omdat Paul de Braak er anders wel heel beroerd af zou zijn gekomen; nu laten ze allemaal, in hun eigen woorden, hun licht op hem schijnen vanuit hun eigen positie, geschiedenis en karakter.
Al de personages rond Paul de Braak hebben een enigszins omschrijfbaar karakter, alleen hij zelf niet. Dat is ook wat hem met hen in conflict brengt. Brouwers heeft de roman zo opgebouwd dat pas tegen het einde van de roman iets onthuld wordt over de mogelijke achtergronden van De Braaks gedrag in zijn huwelijken en leven in Amerika, alsof ze daar mee wil zeggen dat het geen bron ter verontschuldiging kan zijn. Het portret van De Braak is dat van iemand met een verstoord gevoelsleven en een mistige gedachtenwereld waar soms heldere stukken tussen zitten. Hij is niettemin intelligent genoeg, maar zijn intelligentie gebruikt hij voornamelijk voor panische, soms zelfs ‘demonisch’ genoemde rationalisaties en rechtvaardigingen van zijn gedrag. Dat wordt beheerst door angsten, naijver, jaloezie, rancune en een duister heimwee. Hij gebruikt het nooit als een middel om iets van zichzelf onder ogen te zien.
Het portret van De Braak dat in vijf hoofdstukken wordt gegeven is afkomstig van iemand die alles van hem weet, een alwetende vertelster die zijn leven en de chaos van zijn gevoelsleven beschrijft, maar ook haar conclusies trekt. De Braak is niet met de twintig jaar jongere antropologe Michal getrouwd omdat hij haar als vrouw wilde, ‘hij zocht alleen iets op te heffen, dat zich in de vijf jaar die hij van zijn eerste vrouw was gescheiden in hem had samengebald, een afweer’. In die vijf jaar had hij een ‘woedend verzet’ ontwikkeld tegen aanrakingen, waar hij definitief af wilde met dit huwelijk. Het huwelijk heeft tien jaar geduurd wanneer hij alleen terugkeert naar Nederland; er werd weliswaar een zoon in geboren, maar het had al gauw te lijden gehad onder zijn destructieve impulsen, ergernis, onlust, onrust en achterdocht, dagelijks opgeroepen door dezelfde drank die dit alles eigenlijk had moeten wegspoelen. Het gevolg was dat zijn vrouw diep wegdook in ‘diepe crypten van ongenaakbaar mokken’, om een van Brouwers kernachtige omschrijvingen te citeren. Het slagveld van dit huwelijk krijgt stem in de ‘litanie van scheldwoorden’ die geleidelijk aan ‘tussen zijn tanden groeide om haar zo hard mogelijk te raken’: ‘Ze was erger dan een slodderbeest, een barbaars verwend kreng, een lichtgeraakte sirene, een satanskreng.’ (Brouwers is wat het schelden betreft virtuoos, Michal wordt ook uitgemaakt voor ‘huiskamercycloon’, ‘klauwend kindvrouwtje’, ‘neurotische kletskous’.) Ter vergelijking en om de virulentie van het huwelijk te illustreren maakt Brouwers gebruik van een ongewoon middel: in een ‘Interludium’ citeert ze uit een krant een uitvoerig verhaal over de moord op een ‘Jewish American Princess’ die uiteindelijk bleek vermoord te zijn door haar eigen man.
Marja Brouwers, tekening van Dirk Wiarda
Brouwers' kracht in De lichtjager is haar poging de psychologische warboel die De Braak is niet alleen te beschrijven, maar ook in actie te laten zien. De afwisseling van beschrijving, gesprekken en flash-backs geeft dynamiek aan de roman; alles wordt er ook veelkantig van. De Braaks gedrag wordt op zoveel manieren gezien, dat het niet teruggebracht wordt tot het feit dat hij een kwade stiefmoeder kreeg op zijn negende jaar (zoals aan het slot aan het licht komt). Op elke pagina vinden we er wel een component voor: hij voelde zich in Amerika ontheemd omdat men hem niet als een Amerikaan wilde zien, hij wist geen behoorlijk onderwerp te bedenken waar hij iets orgineels over te melden zou hebben (terwijl zijn vrouw het met haar werk tot interviews in kranten brengt, waarvan hij dan weer beweert dat ze met zijn ideeën pronkt).
De morbiditeit van De Braaks doen en laten bereikt een apotheose wanneer tegen het einde van de roman blijkt dat zijn vrouw Michal zwart is. Dat heeft hij nooit aan zijn zuster in Nederland geschreven en ook zijn ex-vrouw Lea wist het niet. Ook de lezer weet het niet als hij toevallig over de ampele aanwijzingen die Brouwers in die richting geeft heeft heen gelezen. De Braak was zo iemand die zich voor zijn vrouw schaamde en haar nooit mee nam naar feestjes.
Omdat De Braak beschreven wordt door een alwetende verteller is hij tot op zekere hoogte ook zo intelligent als die verteller. Dat is hij, ondanks zijn alcoholisme en bedorven karakter. Vandaar dat hij zich tijdens zijn huwelijk met Michal wel eens kon afvragen of dit leven nog wel ‘menswaardig’ mocht heten. ‘Misschien moet het begrip “menswaardig” eens worden herzien.’ Dit heldere moment in zijn gedachtenleven krijgt pas zijn volle betekenis wanneer hij in Amsterdam (wederom ontheemd en totaal gedesoriënteerd) tijdens zijn vergeefse pogingen om werk bij een krant te vinden zijn vroegere vijand Simon Walraven tegenkomt en ze komen te spreken over de menselijke waardigheid. Brouwers geeft het gesprek de vorm van stukjes (inclusief de kopjes) uit een krant. De flexibele Walraven heeft wel een vaag idee wat hij onder menselijke waardigheid verstaat, maar De Braak schampert erover en walst over hem heen. Door alles wat we inmiddels van De Braak weten krijgt de menselijke waardigheid ineens een fris aanzien, alsof we de perversies van De Braak ervoor nodig hadden. Het begrip zweeft, ook wanneer het niet met name genoemd wordt, door de roman, want Brouwers betrekt het ook op de menselijke verhoudingen. Ook de menselijke emoties zouden in het licht van de menselijke waardigheid (van ‘morele gevoeligheid’ wordt het ook genoemd) bekeken moeten worden, lijkt ze te zeggen, hoeveel problemen dat ook geeft. Onze rationele vermogens zouden niet alleen in dienst moeten staan van abstracties, maar ook van de emoties, die erfenis van de romantiek. In het derde hoofdstuk, over Lea, waarin een ongedwongen, maar zeer effectieve wisseling van perspectieven plaats heeft, wordt iets van deze gedachte in de praktijk gebracht wanneer ze het heeft over ‘gemoedsaandoeningen’ en De Braaks panische heerszucht. Voor Lea geldt: ‘hoe te leven met de heerszucht van anderen zonder zelf te willen heersen’.
Michal daarentegen stelt zich zulke vragen niet; als iemand met een donkere huid heeft zij te doen met hele andere invloeden, die maken dat ze een ‘zekere hardheid’ nodig heeft om zich te kunnen handhaven. Voor De Braak is de menselijke waardigheid iets waar hij alleen maar last van heeft; zijn hele leven heeft zich afgespeeld in een half fictieve wereld waarin hij probeerde te ontkomen aan ‘de feiten’, uitsluitend om altijd de ruimte te hebben voor zijn onduidelijke drijfveren. Hij kan niet tegen enige ‘rechtlijnigheid’ en hamert steeds op de ‘onpeilbare afgronden en onnoemlijke impulsen’ waaraan mensen onderhevig zijn. Niet rechtlijnigheid, maar tegenstrijdigheden ziet hij overal, en wíl hij overal zien. Iets als waardigheid is daardoor buiten zijn horizon geraakt. Op een platvoers niveau doet die ontkenning van de feiten zich al voor in een peilloze afkeer van zijn halfzuster, de praktische Timna. Die probeert hem in Amsterdam niet te laten omkomen in de bende die hij in een paar maanden van zijn appartement heeft gemaakt. Ze is een veel te concrete verschijning. Vanwege deze afkeer van alles wat enigszins vastomlijnd is, interesseert De Braak zich ook buitengewoon voor een figuur als de glibberige Weinreb. Dat leidt in de roman tot een wat al te uitvoerige, maar wel ingenieuze samenvatting van het geval-Weinreb, pagina's tekst die uit de teksverwerker van De Braak zouden zijn gerold.
Brouwers slaagt er in het vierde hoofdstuk in om De Braak in een overtuigende, wanhopige draaikolk van drank, rancune en achterdocht te brengen, maar tegelijk een glimp te geven van het restje scherpzinnigheid dat hij nog heeft. Dat gebeurt op een manier die doet denken aan Bellows Herzog: in benevelde staat begint hij achter zijn computer teksten en brieven te schrijven: aan Heidegger, aan T.S. Eliot, aan Michal en aan Victor de Vilder, het onwillige hoofd van het kunstkatern waaraan hij wil meewerken. Uit deze brieven blijkt dat het geen kinderachtige thema's zijn waar hij in is geïnteresseerd, zoals de dissociatietheorie van Eliot (‘Niets spreekt meer vanzelf’) en het fatale onderscheid tussen subject en object in het westerse denken: ‘Het rationeel subject vindt zichzelf niet in de wereld bevestigd. Het romantisch individu die niet meer als de zijne.’ Dit is ook het hoofdstuk waarin De Braak een halfslachtige poging doet weer lid te worden van de vrijmetselarij en besluit in te gaan op de suggestie van De Vilder om over een tentoonstelling in Basel te schrijven. Het is de tocht daarnaar toe die hem fataal wordt.
De lichtjager is niet zo'n evocatieve titel voor een roman waarin Brouwers toch niet zuinig is met haar koele beeldende vermogens. Het is de combinatie van nuchterheid en krachtige, effectieve vergelijkingen die haar proza dicht bij de grond houdt en meeslepend maakt. De titel komt nergens expliciet aan de orde, maar is in talloze details te vinden, zoals in het veelvuldige optreden van schaduw en schaduwen, de steeds genoemde afwisseling van licht en donker, gemanipuleer met gordijnen die het licht tegen houden en in indirecte verwijzingen, zoals wanneer De Braak college geeft over het vreemde licht op de Hollandse zeventiende-eeuwse schilderijen, of wanneer hem te binnen schiet: ‘Als de zon weg was, werd Michal zwaarmoedig,’ een herinnering waardoor hij in een flits herinnerd wordt aan de afkeer van iets waar hij zelf zo'n last van heeft maar dat hij agressief van zich af probeert te houden.
Ook het laatste hoofdstuk, waarin verschillende personages nog de kans krijgen om over de verongelukte De Braak hun persoonlijk licht te laten schijnen, maakt van De lichtjager een onheilspellende, veelzijdige en formidabele roman.
■