De toekomst van het lezen
George Steiners lezing voor de CPNB
George Steiner
Ter gelegenheid van haar zestigjarig bestaan nodigde de Stichting CPNB (Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) de Engelse cultuurcriticus George Steiner uit een lezing te houden over een hem vertrouwd onderwerp: de toekomst van het boek, een onderwerp waar hij zich vaak in pessimistische zin over had uitgelaten. In zijn flamboyante lezing op vrijdag 23 februari in de Sonesta Koepelzaal in Amsterdam was hij echter heel anders gestemd. Na de lezing van Steiner, die hier in bekorte vorm wordt afgedrukt, was het aan de Nederlandse essayist Cyrille Offermans om hem weerwoord te geven. Hij deed dat (zie pagina 10) door Steiners pleidooi voor het ‘klassieke lezen’ te plaatsen tegenover zijn ‘schaduwgeschiedenis van het lezen’.
Stelt u zich voor - voor uw innerlijk oog, uw geestesoog - de lange reeks schilderijen (er zijn er duizenden) van de vroeg-middeleeuwse miniaturen van de heilige Hiëronymus in zijn studeerkamer tot de schilderijen van Cézanne en Van Gogh en Picasso genaamd ‘De lezer’ (‘Le Lecteur’ of ‘La Liseuse’; de lezende man of vrouw), de honderden, misschien wel duizenden van dergelijke schilderijen, die altijd tot de grote motieven in de westerse kunst hebben behoord. Roept u ze zich voor de geest en neem er een waar u speciaal van houdt, de Erasmus van Holbein, Chardins afbeelding van een man met een grote muts en jas van bont, over zijn boek gebogen, of die prachtige, heel late Van Gogh, een vrouw met een geopend boek voor zich waar ze zich naar overbuigt. En merk op dat die schilderijen allemaal een aantal punten gemeen hebben: het zijn grootse schilderingen van de stilte, ze behoren tot de meesterwerken die we hebben waarin de macht en het gewicht van het menselijk zwijgen dat we voelen de lezer als een stralend licht omgeven. Er heerst stilte. Je leest in stilte. Het schilderij legt, zoals alleen grote schilders dat kunnen, de intensiteit van die rust vast. Ten tweede is er ruimte rond de lezer. Je kunt geen kamermuziek hebben zonder bepaalde ruimten om in te spelen en te luisteren. Bij die schilderijen hebben we van begin af aan een heel speciaal besef van ruimte, van privé-ruimte. Stilte is ook een soort ruimte. Stilte bepaalt eigenlijk de ruimte waarin je serieus kunt lezen. Die schilderijen wekken heel vaak de indruk, denkt u bij voorbeeld aan die prachtige Carpaccio van de heilige Hiëronymus, dat de mens die het boek leest de eigenaar is van het boek. In marxistische termen, en die zijn heel belangrijk, zouden we zeggen: ‘hij is eigenaar van de leesmiddelen’. Het boek is van hem. Er is een boekenplank, een bibliotheek, een boekencollectie. Bij
Chardin zijn die te zien achter de lezer, wiens hand stralend van licht en stilte reikt naar het boek achter zich. Het is zíjn boek. En het schilderij lijkt aan te geven - ook in het geval van onze schilderijen van Erasmus, en natuurlijk daadwerkelijk in de memoires van de grote lezers van het Westen zoals Montaigne en Montesquieu - dat ze boekenminnaars zijn, voor wie de geur van het boek, het geluid van het papier, het mysterie van dat sterke gevoel dat inkt en band en het openen en sluiten van een boek teweeg kunnen brengen - denk aan de gedichten van Mallarmé over het zachte openen en sluiten van een boek, je eigen boek - hetzij een vademecum in je zak, hetzij een zeer lijvig boekwerk in folio op het bureau - zij zijn de eigenaar van hun leesmiddelen.
Die ontmoetingen met het boek voor je of in je hand hebben een soort diepe cortesia. Dat is een moeilijk te vertalen woord: een soort vreugde in het hart. Het boeiende bij veel van de grote schilderijen is dat de afgebeelde persoon weliswaar alleen is, thuis, privé, maar heel fraai gekleed gaat. Op de renaissanceschilderijen uit de zeventiende eeuw en sommige van de etsen van Rembrandt draagt de lezer veelal een mantel, soms van fluweel, soms van bont, alsof hij of zij bezoek krijgt van een belangrijke vriend of vriendin, in de loop van de avond, als de schemer valt en we een kaars aansteken, en we iemand opendoen en iets hoffelijks aantrekken, om de ander welkom te heten. We verwelkomen een groot boek niet met al te veel informele nonchalance. En in deze schilderijen en etsen is die merkwaardige magie gevangen van Welkom, Kom binnen in mijn huis, kom binnen in mijn wezen, kom binnen in de woonstee van mijn geest. En ook dat hebben de grote schilders van de ‘leesdaad’ weten te laten zien. Nog belangrijker dan die fysieke dimensie is denk ik dat wat ik zou willen noemen (en het is geen goed woord, het is geen goed woord) de ‘psychische’ omlijsting van de leesdaad. De psychische, de geestelijke entourage. Voorop daarbij staat het feit dat we bij de westerse literatuur, of we willen of niet, onder het lezen niet alleen het boek voor ons lezen, maar ook de vele andere boeken die daarin liggen opgesloten. Modieuze mensen spreken tegenwoordig allemaal van ‘intertekstualiteit’ - een heel zware, lelijke vakterm, die we niet npdig hebben - het wil gewoon zeggen dat misschien wel negentig procent van de westerse literatuur voorzien is van citaten, echo's, verwijzingen, toespelingen met betrekking tot andere, eerdere literatuur. Dit geldt niet voor alle kunstvormen, niet voor alle culturen, maar in onze cultuur vormen de klassieke en bijbelse achtergrond het alfabet der herkenning, en terwijl de vreemdeling
die een nieuw boek is ons huis binnenstapt - het is een serieus boek - horen we daarin de echokamer, de voetstappen van eerdere literatuur: en dat is altijd zo geweest. We weten wat er wordt geciteerd, waarnaar wordt verwezen. We weten waar we het moeten opzoeken.
Bij een klassieke leesdaad lezen we niet alleen dat wat we voor ons hebben, maar gaat ook ons geheugen werken. We leren, heel geleidelijk, bepaalde kunsten: die van het zwijgen, die van de concentratie, die van de herinnering. We sluiten in ons hart - daarom zijn de Engelse en Franse uitdrukkingen voor ‘uit het hoofd leren’ zo mooi: learn by heart, apprendre par coeur - we sluiten in ons hart wat we het mooiste vinden: het gedicht, de bladzij proza. Er vindt een ontmoeting plaats tussen de nieuwe stem en het huis waarin we wonen, namelijk het huis van de verwijzing, het huis van de herkenning. We voegen een nieuwe gast toe, die daarna gaandeweg een vriend wordt. De gast die een vriend wordt is een tekst die we in ons opnemen.
George Steiner
chris van houts
En ten derde meen ik dat er een ingewikkelde dialoog plaatsvindt, een soort diepzinnig schaakspel, tussen auctoritas en kritiek. We kennen de traditie, we eerbiedigen het gezag - de autoriteit; het mooie woord ‘auctoritas’ heeft het woord auteur in zich, het gezag van de auteur - máár: we praten terug. Hoffelijk doch krachtig geven we het boek antwoord. Een serieuze lezer zal altijd een potlood in de hand hebben, altijd. En op menig van de schilderijen waarover ik het had, houdt hij inderdaad een potlood of een pen vast. Of de pen ligt al klaar, naast het boek, zoals in de afbeelding van Chardin. En wat doen we met dat potlood of die pen? We geven antwoord, we schrijven dingen in de marge, we onderstrepen, noteren commentaar, woorden, aantekeningen: we voeren een actieve dialoog met onze gast, we zitten er niet maar wat bij met open mond. We zeggen ‘ja, maar’, of we zeggen ‘misschien is dit niet helemaal waar’. En we beginnen een nieuw boek te schrijven. In de klassieke leesdaad schuilt een soort heerlijke, kinderlijke arrogantie: we geven het niet graag toe, maar we proberen een béter boek te schrijven. En dat is eigenlijk het hoogste compliment dat we een grote tekst kunnen maken. We kúnnen het natuurlijk niet, maar we willen het proberen.
Hans Holbeins Erasmus
Kembrandts lezende moeder
Staat u me toe op heel simpele, heel elementaire wijze in te gaan op de in- en uitwendige omstandigheden die ik heb genoemd bij ons denkbeeldige schilderij, en te zien wat er met ze is gebeurd. Het ontbreekt ons nog aan iets wat we heel hard nodig hebben: een geschiedenis van het geluid. En dat bedoel ik heel serieus. We hebben documenten, we hebben een aantal verbazingwekkende documenten uit de laat-achttiende eeuw, waarin mensen in steden, mannen en vrouwen, voor het eerst zeggen: de nachten zijn vol geluid; de grote stilte van de traditionele nachtelijke stad, la città notturna - die een uiting is van innerlijke kalmte - is niet langer voorhanden. De hele nacht is er wel het een of andere lawaai op straat. Ruw, heel ruw gedateerd is dit het begin van de moderne industriële revolutie, laten we zeggen in de jaren zeventig en tachtig van de achttiende eeuw, als het geluidsvolume langzaam aan modern begint te worden. Als mensen in fabrieken en op straten en wegen iets beginnen te horen wat ze nog nooit hebben gehoord. Maar op het platteland, op het land buiten de stad, waren de stilten nog altijd immens. We hebben prachtige brieven van George Sand. Ze leest en schrijft 's nachts, als ze niet wordt gestoord, als er geen lawaai is. Het gehalte van de concentratie als het rustig is en buiten donker.
Daarmee is de toestand tegenwoordig vrijwel niet te vergelijken. Het geluidsvolume in ons leven, in de moderne stad (maar niet alleen in de moderne stád) heeft de algehele entourage van de leesdaad veranderd. We leven in een kosmos van lawaai, op een zeer, zeer nieuwe wijze. Niet alleen qua feitelijk volume, dat nog nooit door mensen is gehoord - het volume van een straalvliegtuig dat vlak over je huis komt - niet alleen qua incidentéle geluidsexplosies, maar ook wat betreft het dagelijks niveau, het lawaainiveau: op dat punt hebben we de historicus nodig, op dat punt hebben we een zeer zorgvuldige sociologische studie nodig. Er is inmiddels zoveel geluid om ons heen dat we het dikwijls niet eens horen. En het geluidsvolume in de moderne rock- en popmuziek is een metafysische kwestie, géén technische toevalligheid. We begrijpen niet zo goed waarom, maar de omvang van het lawaai in de nieuwe muziek of post-muziek zegt iets wezenlijks over een verandering tussen de individuele menselijke geest en de omringende wereld en samenleving.
Wat betekent dit voor het lezen? We zullen dat zo dadelijk zien. De grote stilten van de klassieke leesdaad zijn gespecialiseerde stilten geworden: universiteitsbibliotheken, stadsbibliotheken, met een bordje ‘Stilte Alstublieft’. Ook ruimte is een zeer prijzig goed geworden. De luxe van privé-ruimte, van het sluiten van je deur zodat er niemand anders kan binnenkomen - en vergeet niet dat serieus lezen razend egoïstisch kan zijn; we hebben een prachtig voorbeeld aan Montaigne: diens vrouw en kinderen mochten hem niet storen. Als Montaigne zat te lezen in zijn befaamde toren, mocht niemand hem daar storen. Hetzelfde gold voor Montesquieu in Château de la Bresse. Een grootse passage uit de memoires van Chateaubriand: ‘Waarom heb je een bediende nodig? Zodat niemand kan storen bij het serieuze lezen.’ De bediende is er om mensen buiten te houden.