Tolerantie
‘Met dezelfde ijver en pedanterie waarmee vroeger over bijbelteksten en gelijkenissen werd gedebatteerd, wordt in onze tijd over het welzijnsbeleid, de verzorgingsstaat, de zorgzame samenleving of de “schuivende panelen” gepraat.’ ‘Het niet tot ontwikkeling komen van een dominerende intellectuele elite in het cultuurpatroon was een prijs die Nederland betaalde voor zijn op de godsdienst gebaseerde democratie.’ ‘Het streven naar maatschappijhervorming in Nederland tijdens de jaren zestig en zeventig was een quasi-religieuze beweging.’ ‘Ontzuiling is dus niet hetzelfde als deconfessionalisering. De gelijkstelling werd in de publieke opinie een idee-fixe (...) Ook al verloren de christelijke organisaties leden, daarom werd Nederland nog niet zo snel “ongelovig”.’ En zo pagina na pagina. Fascinerend om te lezen, vol geestrijke inzichten - maar of het klopt?
Zahn lijkt van een stel Nederlandse antropologen die bijna tegelijkertijd een bundel opstellen publiceerden (Dutch Dilemma's) deels gelijk te krijgen. ‘De meeste essays,’ zeggen de inleiders samenvattend, ‘wijzen op de dominante rol die het geloof speelde bij de vorming van mentaliteit en gedrag van de Nederlanders.’ Maar daarmee houden de overeenkomsten dan ook op. Veel fundamenteler namelijk is het onderscheid tussen de twee boeken en dat betreft dan vooral de aanpak. Zahn beschrijft het land in zijn geheel (Een visie op Nederland en de Nederlanders), de elf antropologen pikken uit dat land evenzoveel groepen of plekken en concentreren hun betoog daarop. Daarmee verdwijnt ‘Nederland’, die aanduiding voor een gebied tussen wat grenslijntjes, achter de horizon en blijft slechts een brokkelig samenstel over waarvan de optelsom in theorie een ‘identiteit’ zou kunnen vormen. Maar geen mens zal in staat zijn die theorie binnen een samenhangend betoog onder woorden te brengen. Daarvoor is het verband tussen de verschillende delen te gecompliceerd.
Toch bestaat er, denk ik, een middenweg tussen de boeiende of banale veralgemeniseringen over een land als geheel en de duizenden detailstudies die zo'n geheel niet meer toelaten. Ook Zahn stipt die middenweg aan, zonder hem echter tot methode van onderzoek te maken. Het begrip ‘Nederland’ is als wetenschappelijk object zinloos, zoals het zinloos is van de Duitser en de Fransman te spreken. Een land, een streek, een samenwerkend werelddeel bestaat uit groepen, configuraties, clusters. Genoemde antropologen hebben gelijk wanneer ze hun aandacht daarop richten. Braudel komt niet zomaar tot de conclusie dat er meer Frankrijken bestaan. Het valt echter niet te ontkennen dat er in de geschiedenis aanhoudend momenten voorkomen waarin een bepaalde groep het initiatief neemt en dat politiek, sociaal of economisch gedrag door het gedachtengoed van die groep bepaald wordt.
Robert Darnton toonde aan dat de Verlichting geenszins een algemeen achttiende-eeuws Frans verschijnsel was maar de ideologie van een belangengroepering die in staat bleek zijn denkbeelden aan anderen op te dringen. Zo bijvoorbeeld ook de geroemde Nederlandse tolerantie. Zahn schrijft: ‘De tolerantie (...) moet inderdaad niet als een menselijke eigenschap worden opgevat. Ze is ook geen nationale deugd die als een fraaie bloem aan de inborst van een braaf volk zou zijn ontsproten en nu door iedereen zou worden belichaamd (...) Tolerantie is een waarde van de cultuur die in de loop van de tijd in maatschappelijke instellingen, in de alledaagse omgangsvormen en zelfs in staande uitdrukkingen van de taal tot een sociale norm is uitgegroeid.’ Het is me nog een graadje te vaag. Tolerantie, zou je ook kunnen zeggen, is de ideologie van een koopmansklasse die verduiveld goed inzag dat scherpslijperij nadelig was voor de portemonnee. Het verhaal over de tolerantie als onderdeel van de Nederlandse mentaliteit zou zich daarom moeten concentreren op de vraag hoe het gebeurde dat een stel koopmannen dat denkbeeld aan anderen kon opleggen. De strijd tussen Maurits en Oldenbarnevelt zou van zo'n betoog een belangrijk onderdeel uitmaken. Het feit dat de provincie Holland meer dan vijftig procent van de belastingen van de republiek betaalde, is een fundamenteel gegeven voor goed begrip. Enzovoort. Onderzoek naar ‘de Nederlandse identiteit’ is alleen zinnig als ingezien wordt dat het fenomeen historisch, dat wil zeggen veranderlijk, is en afhankelijk van zoiets banaals als machtsverovering door groeperingen. Wellicht is het juist (ik geloof het niet) dat er aan de basis van deze belangenstrijd iets fundamentelers of wezenlijkers ligt dat naar ‘volksaard’ neigt. Maar analytisch kan je daarmee weinig beginnen. Het is net zoiets als willen bewijzen dat God bestaat. Wellicht boeiend, in ieder geval zinloos en na de verovering van de zekerheid
meestal gevaarlijk.
■