‘Dat men mij postmodern noemt, vind ik droevig’
Een gesprek met M. Februari
Arjen Peters
M. Februari, schrijversnaam van Marjolijn Drenth von Februar (26), studeerde filosofie, kunstgeschiedenis en rechten, en debuteerde twee maanden geleden bij uitgeverij Querido met de eigenzinnige roman De zonen van het uitzicht. Arjen Peters vroeg naarde beïnvloeding, de stellingname, de reacties en het vervolg: ‘Ik heb een heel woest plan. Dan zal de ergernis pas goed losbarsten.’
‘Dat helpt u niet mij beter te leren kennen.’ De schrijfster, die mij thuis in Bilthoven ontvangt, komt met koffie de kamer binnen en ziet mij titels in de boekenkast lezen. ‘U staat voor de kast van mijn ouders. Mijn bezit staat boven.’
M. Februari heet in werkelijkheid Marjolijn (met een lange ij, ‘mijn vader verschreef zich bij de burgerlijke stand’) Drenth von Februar en is zesentwintig jaar. De achtenzestig genummerde paragrafen van haar debuutroman De zonen van het uitzicht beslaan slechts 115 pagina's maar zijn zó geconstrueerd, dat het geduld en interpretatievermogen van de lezer flink worden beproefd. Voor twee van haar motto's koos ze Yeats en Virginia Woolf, maar de verwijzingen naar beeldend kunstenaars, heiligen en filosofen zijn zo talrijk dat ze een specifieke studiedrift doen vermoeden. Dat vermoeden bevestigt ze: ‘Ik ben tegelijkertijd begonnen met de studies filosofie en kunstgeschiedenis en heb ze kort na elkaar afgemaakt. Na een tijd waarin ik andere dingen heb gedaan schreef ik me in voor rechten, dat ik deze zomer voltooi. Kunstgeschiedenis koos ik uit liefhebberij, als algemene ontwikkeling, omdat ik vond dat ik te weinig van beeldende kunst wist. Filosofie was mijn echte vak. Mijn doctoraalscriptie ging over morele autonomie: hoe kun je kinderen in contact brengen met een moreel gezichtspunt en ze tegelijk opvoeden tot moreel autonome wezens? Een tijd dacht ik dat die spanning tussen vrijheid en het opleggen van vrijheid onoplosbaar was, maar dat viel mee. Daarom was ik geschokt door de opmerking van Carel Peeters dat ik een filosofische roman schreef maar zelf niets meer in filosofie zou zien. Het tegendeel is het geval. Ik verwacht er veel heil en goeds van, zeker van de richting waarin ik ben afgestudeerd, de ethiek.
Ik ging studeren met het idee mezelf zo min mogelijk te beperken. Vandaar filosofie, een veelomvattend terrein waarmee je alle kanten op kunt. Er zijn mensen die beweren dat mijn boek de wetenschap verheerlijkt, maar eerder is het een aanval op de wetenschap als sociaal verschijnsel. Ik vind dat de geleerden zich daar erg afsluiten, dat er weinig controle is op wat men uitvoert en specialismen steeds nauwer worden. Ik heb willen laten zien dat de wetenschap niet zo vreselijk heilig is en niet met zo'n aureool omgeven hoeft te worden als gebruikelijk is. Na afronding van mijn studie filosofie heb ik mijn boek geschreven, als positiebepaling: dat was de wetenschap en dit vind ik ervan. Als ik de vorm van het wetenschappelijk schotschrift had gekozen, zou ik halverwege zoveel zelfspot krijgen dat ik het niet had volgehouden. Bovendien bereik je met een roman weereen heleboel andere mensen.’
En de motto's van Yeats en Woolf? ‘Dat zijn zinnen die door mijn hoofd spookten, maar met die mensen ben ik niet persoonlijk verwant. Ook heb ik niet vanuit een bepaalde literaire traditie geschreven. Eerder had ik het idee dat ik zonodig eens een keer een boek moest schrijven. Andere mensen konden dat ook zo mooi. Steinbeck bijvoorbeeld, die bij mij het romantische gevoel heeft ontwikkeld dat het prachtig is om bepaalde dingen op een literaire manier op te schrijven.
Moderne Nederlandse literatuur houd ik nauwelijks bij, niet omdat ik beducht ben voor contact of beïnvloeding, maar ik ben sterk - om eens een deftig citaat van Nietzsche te geven - een Freund des Alleingehens. Het bedenkelijke van groepsvorming is dat er zo makkelijk termen als “postmodern” vallen. Dat is ook bij mij gebeurd en dat vind ik erg droevig. Het pessimisme en het tot in de oneindigheid relativerende van het postmodernisme wil ik absoluut niet uitdragen. Ik zaai tot op zekere hoogte verwarring, maar om een andere reden. Wanneer mensen te snel een oordeel geven, zoals vaak gebeurt, kunnen ze misschien beter eerst wat verward raken door ze van bepaalde zaken zoveel mogelijk kanten te laten zien. Op het moment dat iedereen verward ís, moeten ze proberen er weer uit te komen en dán mogen ze met een oordeel komen. Zo zit mijn boek in elkaar. In het postmodernisme wordt die laatste stap niet gezet. Daar wordt iedereen in de chaos gelaten.’
M. Februari
bert nienhuis