Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdWindsporen door Hans Jacob Derksen Uitgever Meulenhoff, 180 p., f 32,50Carel PeetersIdentificatie is tijdens de lectuur van een roman of verhaal een verraderlijk ding. Vooral wanneer het de hoofdpersoon niet best gaat (en dat is eigenlijk in de meeste gevallen) kan inleving danig in de weg zitten van een oordeel over de roman. De zorgen van de hoofdpersoon doen een beroep op je mededogen; het zou hardvochtig zijn er niet aan toe te geven. Identificatie is een verleiding, temeer omdat een zekere mate van identificatie noodzakelijk is voor de waardering. Tino Duiker, de hoofdpersoon van Windsporen, nodigt uit tot sterke inleving omdat hij vastzit in zijn studie en in het leven: een suggestief gegeven met ruime mogelijkheden tot verplaatsing. Het zijn diezelfde mogelijkheden die door de schrijver benut moeten worden om de lezer een snijdend idee te geven van Duikers uitzichtloze positie, maar zonder de lezer in hetzelfde moeras te sleuren. Een hele opgave, waar Hans Jacob Derksen niet echt in slaagt. De toestand van inertie waarin Tino Duiker is verzeild, vraagt om kleurrijk proza met scherpe contrasten om indruk te kunnen maken. Derksen laat zich echter te vaak verleiden tot het ook kleurloos voorstellen van de toestand (‘Wat een eindeloos, vruchteloos gedoe, wat een gedoe allemaal’; ‘Voor niets een reden hebben, denkt hij. Voor niets, tot niets... Of ik mijn leven al geleefd heb, een oud soort vermoeidheid’). Dat het idee van de nutteloosheid van alles juist Duikers probleem is geworden en door Derksen tot de centrale obsessie van de roman is gemaakt (vooral door een verscherpte aandacht voor trivialiteiten als het weer) helpt niet echt. De onwilligheid van de werkelijkheid om in de ogen van Duiker iets te betekenen dat hem tot slagvaardigheid aanzet, slaat over op de roman. Zijn taai ongerief wordt een taai ongerief voor de lezer. De contrasten die dit in de roman zouden kunnen opheffen zijn niet sterk genoeg. Tegenover Duiker staat zijn vriend Harry die inmiddels is afgestudeerd en een baan heeft gevonden. Dat is het natuurlijke gevolg van zijn ‘doelgerichte arbeid’, iets waar het Duiker nu juist aan ontbreekt. Maar hij is zich als contrast scherper bewust van de voetangels waaraan het leven rijk is; Harry laat die niet toe in zijn ‘pantser van zelfgenoegzaamheid’. Duiker krijgt het te kwaad bij het lezen van de krant, in het bijzonder bij het lezen over de ramp bij Tsjernobyl. Duiker laat zich verstrikken in de problemen die kleven aan zijn studie geschiedenis. Hij wil een scriptie schrijven over ethiek en politiek in de zestiende eeuw, maar zijn onwillige studiebegeleider ondergraaft elke vruchtbare probleemstelling door hem voor te houden dat er natuurlijk geen sprake kan zijn van ‘feiten’. Er zijn geen feiten, er zijn alleen interpretaties die hij dan weer gaat interpreteren. Dat idee ontneemt hem de vereiste bezieling, en naarmate hij meer leest, groeit de twijfel: ‘De gedachte dat alleen de woorden veranderen, dat er verschillende benamingen worden bedacht voor identieke verschijnselen, kon ik niet meer van me afzetten.’ Duiker is ten prooi aan een lamme luciditeit. Die heeft hem ook naar zijn ouderlijk huis doen terugkeren, alsof hij daar in ieder geval houvast zou hebben aan gewone dingen. Dat houvast vindt hij maar ten dele, omdat hij alles in het huis niet minder lucide ziet in het licht van de ‘afgekloven gewoonten’. Windsporen is een roman waarin iemand probeert te ontkomen aan zijn inerte luciditeit. Duiker registreert de toestand van het weer, haalt zijn vlieger voor dag, leest over de Chinezen die via vliegers in contact probeerden te treden met hogere machten (waar hij ook wel aan ten prooi lijkt), over de kwade geesten die ze ermee probeerden te bezweren. Hij gaat in een staalfabriek werken om de beslissing over het afbreken van zijn studie uit te stellen, hij laat vaak de hond uit, gaat bij vrienden eten om weer vroeg weg te gaan, gaat naar de kermis en laat zich even begoochelen door het lachende gezicht van een meisje. De minutieuze beschrijving van dit alles stijgt echter niet genoeg uit boven wat er beschreven wordt. Dit wordt het duidelijkst wanneer Derksen de gesprekken weergeeft die Duiker met zijn zuster Vera, haar vriend Arjan, zijn vader en met Harry voert. Dat is ineens heel wat anders, maar ook heel bekend: het zijn pure Reviaanse gesprekken zoals we ze kennen uit De avonden. Daar ontlenen ze hun kracht aan, maar ook hun zwakte: dit is helaas al eerder vertoond. ‘Je bent een veelzijdig mens,’ zegt Duiker tegen de alles ondernemende maar niets tot een goed einde brengende Arjan, ‘je maakt mijn zuster het hof, behoedt dit huis voor verval en verwerkt trouw onze etensresten. En ik denk niet dat ik volledig ben. Je betekent veel voor ons, heel veel. Hoe gaat het overigens met je puistjes?’ Niet alleen de gesprekken zijn Reviaans, ook de manier waarop Duiker zijn vader met cynisch mededogen observeert. De ‘geheime tegenbevelen’ die Duiker ervan afhouden om doelgericht aan de arbeid te gaan, zorgen er ook voor dat hij een hoopvolle amoureuze relatie vroegtijdig afbreekt. Om ze op een of andere manier te overwinnen besluit hij met Harry in veertien graden vorst een lange schaatstocht te maken. De tocht is te bar, en hij faalt, ook al had hij zich voorgehouden dat ‘alleen de poging telt’. Aanknopingspunten tot identificatie heeft Windsporen genoeg, maar ik kom niet genoeg onder de indruk van Derksens weerspannige, maar voor een snijdende roman te lamme lucide proza. ■ |
|