Een Duitse Humbert Humbert
De gepointilleerde lichtheid van Kempowski's ‘Hondsdagen’
Hondsdagen door Walter Kempowski Vertaling Tinke Davids Uitgever De Arbeiderspers, 376 p., f 49,90
Julia Quak-Stoilova
Walter Kempowski wordt dit jaar zestig. Hij is geboren in Rostock, nu DDR. Dat is geen Hamburg, niet eens Lübeck en zijn vader, een plaatselijke reder, kan zich, ongeacht piano, klassieke vorming en gouden pince-nez niet met senator Mann meten. Maar toch: men kent zijn Buddenbrooks; men bezit dat zekere je ne sais quoi van hanzeatische geest en humor, mede gedragen door het Platduitse dialect; men is iemand. Wie men was, kunnen geïnteresseerden nalezen in Kempowski's zes eerder verschenen, veelgelezen en ook in het Nederlands vertaalde kroniekromans. De tv-serie leverde dito hoge kijkcijfers op.
Zijn nieuwste boek, Hundstage, Hondsdagen, lijkt wel een antwoord op de obligate vraag: meneer Kempowski, wanneer gaat u eindelijk over op modernere thema's?
Men noemde hem tot nu toe ‘de kroniekschrijver van de burgerij’. De Duitse burgerij, vanzelfsprekend, al zouden tot ontsteltenis van menig Nederlander soms wel eens verrassende overeenkomsten kunnen blijken. Aan het wisselvallig lot van drie generaties van de familie Kempowski worden de kronkelwegen en wisselvalligheden van meer dan een halve eeuw Duitse geschiedenis ervaren. Dat klinkt gewichtig en zwaartillend, maar dit proza is allesbehalve zwaar. De ondraagbare lichtheid ervan: dat is het juist, wat sommige critici parten speelt. De speelse toon, de humor, het aquarelachtige, het pointillisme. Het nieuwe boek hanteert geen puzzelstukjes, geen spotlights meer, zoals de kroniekromans. Het verhaal ontvouwt zich voor lezer (en criticus), voorgedragen op een epischer toon. Als die vluchtige knipoogjes er maar niet waren, waardoor iedereen en op de eerste plaats de hoofdfiguur zelf, voor joker gezet wordt.
Is de protagonist Kempowski zelf? Op het eerste gezicht: jazeker. Een schrijver, al wat overrijp, dus zestig. Faam verworven door boeken van hetzelfde soort, in bezit van soortgelijk huis, vrouw en kinderen. Pianospeler, niet-roker, gevangen gezeten bij de Russen. Zelfs zijn uiterlijk heeft Kempowski aan zijn held geleend. ‘Ik houd van die man,’ legde hij me uit toen ik hem sprak. Waarom? ‘Hij is zo aards, zo... menselijk, hè. Hij heeft zeer herkenbare zwakten en voorkeuren.’ Hij is geen engel en geen held, ‘er ist mir nah’. Maar identiek zijn beiden, auteur en held, in geen geval en dat is de zoveelste van Kempowski's geliefde kleine ironische valstrikken. Want zo simpel gaat het nooit toe bij deze auteur en lichtgelovigen zijn snel gefopt. In dit boek heeft alles een dubbele bodem, veel meer nog dan in zijn vroegere werk. Daar weet de lezer immers van tevoren, hoe de idylle van de (Duitse) burgerij in 1945 aan haar einde kwam. Doorzien is dus geen kunst. Maar hier hebben we geen voorkennis, en dat buit hij uit, en daarop speelt hij in. Want ja, ook dit is een speels boek, alleen dat de auteur dit keer ook naar het lijkt met eigen fobieën en waanvoorstellingen speelt. Iets van: wat zou er gebeuren, als... En dat ‘als’ is vaak, hoe kan 't ook anders, van seksuele aard en ook nog pittig gekruid met een Lolita-ingrediënt.
Walter Kempowski
anders/abc