Aardig tot de laatste snik
Frans Stüger klaagt de maatschappij aan
Vaste lasten door Frans Stüger Uitgever Querido, 126 p., f 27,50
Wim Vogel
Het kleine oeuvre van Frans Stüger, vier romans in vijftien jaren, samen nog geen vijfhonderd bladzijden, wordt goed getypeerd door de titels van zijn romans uit 1982 en '83: Desillusies en Het misverstand. Hoofdpersoon is altijd een wat bange, in zichzelf mompelende, romantische veertiger die ervaart dat er voor mensen als hij geen plaats, geen tijd en geen aandacht is in onze samenleving. Steevast eindigt hij als een wereldvreemde, bohémienachtige zonderling.
Die uitzichtloze inhoud komt aardig overeen met de loodgrijze ernst van Stügers proza. Niet één klein glim-, desnoods grimlachje probeert de grauwheid van dit sombere oeuvre te relativeren. Fnuikend voor mijn belangstelling is ook dat de auteur eenzelfde thematiek vorm geeft met steeds dezelfde motieven (onbegrip, verraad, wantrouwen) waardoor ook de inhoud nauwelijks varieert. Jammerlijk tenslotte vind ik de afwezigheid van een filosofisch of maatschappelijk kader dat zijn hoofdfiguren wat minder toevallig zou maken zodat identificatie mogelijk zou zijn.
Ook Arthur van Habraken, straatmuzikant en centrale figuur in Stügers jongste roman Vaste lasten is niet voor het geluk geboren. Zijn benepen kleinburgerlijk middenstandsmilieu wist wel raad met zijn puberale fantasieen (botverweking, hersenbeschadiging en de volgende dag natuurlijk onmiddellijk gaan biechten); zijn studie medicijnen moet hij na een paar maanden afbreken wegens vreemde hoofdpijnen en ook in zijn beperkt bestaan als straatmuzikant, met uiteraard hond en accordeon, wordt hij voortdurend belazerd, gechanteerd, gekleineerd en in elkaar geslagen. Jongeren schelden hem uit voor ouwe lui, voor ouwe rukker, voor zak en slijmerd, voor ouwehoeren zeikerd. Zijn huisje in een Amsterdamse renovatiebuurt wordt bijkans onder zijn ogen afgebroken, maar wat hem ook overkomt: Arthur blijft de redelijkheid zelve.
Die wat simpele indeling in goed en kwaad krijgt plotseling de kans wat subtieler en dus wat menselijker te worden als Arthur samen met zijn café-vriendin Mira honderdduizend gulden wint met een simpel staatslot. Helaas laat Stüger de mogelijkheid liggen om Arthur een echt mens te maken. Zijn antiheld is aardig en blijft aardig en dus gaat Mira er met de hele som van door, en dus sterft zijn hondje en dus is zijn plee verstopt, en dus wordt door de café-baas zijn huis leeggeroofd en dus wordt door de gemeente zijn huis dichtgetimmerd en komt hij terecht in een tehuis voor daklozen waar hem ook nog zijn laatste bezit, zijn accordeon ontstolen wordt. Zielig hè?
Natuurlijk zie ik ook wel dat Stügers roman een ‘aanklacht’ wil zijn tegen een samenleving waarin een tweedeling in sociale klassen als onvermijdelijk wordt geaccepteerd, maar zijn tweedeling zit zo vol clichés, is zo voorspelbaar dat de treurigheid van Arthur van Habraken mij koud laat. Misschien biedt Vaste lasten aardig materiaal voor een populaire, want zielige tv-serie, maar met literatuur heeft deze roman niets te maken.
NB: Op de achterkant van Vaste lasten citeert de uitgever Stefaan Praet die in De Morgen over Het misverstand (1983) geschreven zou hebben: ‘Stüger bewijst er in dat hij kan wat van hem verwacht wordt: schrijven! En zo is het.’
Op de achterkant van Het misverstand citeert dezelfde uitgever Rob Schouten die in Trouw over Desillusies (1982) zou hebben geschreven: ‘(...) Stüger bewijst er in dat hij kan wat van hem verwacht wordt: schrijven.’
Wie schreef nu eigenlijk wat en wanneer en waarin?
■