Tijdschrift
Het vertaallaboratorium van De Revisor (1990/1) heeft een verrassing in petto. J. Slauerhoff heeft ooit een aantal gedichten in het Frans geschreven, die bijna allemaal in de bundel Fleurs de marécage zijn opgenomen. Een aantal is door de dichter zelf of door anderen destijds al vertaald; op de overige verzen stortte Hans van Straten zich enkele jaren geleden. Omdat hem bij navraag bleek dat ook Dolf Verspoor zich hiermee bezighield, treffen we in De Revisor de bijzonderheid aan van twee vertalingen van één gedicht en een gezamenlijke vertaling van Van Straten en Verspoor van een volgend gedicht. De verleiding is groot om te gaan vergelijken, want Van Stratens vertaling is wat plechtstatiger en gedragener dan die van Verspoor. Van Straten eindigt ‘Woestijnwind’ als volgt: ‘Toch blijf je alleen / In een woestijn vol bronst, onaangedaan / En koud als in het leeg heelal de maan.’ Bij Verspoor luiden de slotregels: ‘Je blijft alleen / in bronstige woestijn, onaangedaan / en kil als in de lege lucht de maan.’ Wouter Donath Tieges leidt een verhaal in van Hans Joachim Schädlich, een DDR-auteur die inmiddels in West-Berlijn woont. Het mede-ondertekenen van een protest tegen de Ausbürgerung van Wolf Biermann maakte hem het publiceren, vertalen en zelfs zijn gewone baan onmogelijk. Zo woont hij nu al twaalf jaar aan de andere kant. Schädlichs grootste werk tot nu toe, de roman Tallhover is zojuist in vertaling verschenen. In deze roman heeft de hoofdpersoon Tallhover zo'n lang leven dat de geschiedenis van Duitsland vanaf halverwege de vorige eeuw tot aan 1953, wanneer hij inmiddels in de DDR woont, aan hem voorbijtrekt. In het onlangs besproken Oostduitse nummer van De Tweede Ronde staan twee ultrakorte verhalen van Schädlich met een dwingend en terzake taalgebruik en een
licht bizarre pointe. Daarom verbaast het lange en uitgesponnen verhaal ‘Halve dag’ (in vertaling van Tieges) in De Revisor. Met een precisie in beschrijven die nog het meest aan het proza van Kees Ouwens doet denken, wordt het leven van vier mannen in een kleine ziekenhuiskamer gedurende een paar uur minutieus onder de loep genomen. Terwijl er pagina's lang eigenlijk niets gebeurt, ben je toch als lezer geboeid, omdat je verwacht dat tijdens de precieze beschrijving van wat er in de kamer te zien en te horen is, de camera opeens iets raars in beeld zal krijgen. Wat overigens niet het geval blijkt te zijn. Toch heeft ook dit verhaal, net als die in De Tweede Ronde de lezer in de ban. Iets wat je niet kunt zeggen van het postmoderne verhaal ‘De vrouw van de Acropolis’ van Graa Boomsma. Rea, die in Canada een speciale aflevering van een literair tijdschrift gewijd aan de literatuur uit dit land voorbereidt (sic), raakt verzeild bij een van origine Griekse profetes. (Inderdaad met familie in Delphi.) Deze vrouw brengt haar (en de schrijver) van de wijs. Of de toekomstvoorspellingen uitkomen komen we niet te weten, want Boomsma eindigt met de tekst: ‘Rea woont in een eindeloos verhaal. Alles is mogelijk. Maar ze koopt wel een paraplu.’ Het is niet zo dat dit verhaal beroerd is geschreven of dat Boomsma niet weet hoe je coherentie in een verhaal kunt aanbrengen door gebruik te maken van motieven en dergelijke, maar het geheel boeit eenvoudigweg niet. Het fragment ‘David’ van Jean-Paul Franssens is toegankelijker en houdt de aandacht beter vast. Verder staat er mooie poëzie in De Revisor van Koos Geerds, Leo Vroman, Lenze L. Bouwers en H.H. ter Balkt en een erudiete analyse van ‘La voix des choses’ van Marguerite Yourcenar. Annelies Schulte Nordholt beschrijft dit testament in woord en beeld.
EVA COSSEE