Tussen ‘accommodatie’ en ‘collaboratie’
De bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955
Snel, streng en rechtvaardig Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders 1945-1955 door Peter Romijn Uitgever De Haan, 326 p, f 39,90
F. Dekking
Snel streng en rechtvaardig is alleen al indrukwekkend vanwege de fenomenale kennis van zaken die eruit spreekt (er zijn meer dan negenhonderd noten en een uitputtende literatuurlijst), maar ook door het totaal vermijden van goedkope effecten (en affecten), zodat het bijna een indruk van grote wijsheid maakt, des te opvallender bij een zo jeugdige (in 1955 geboren) auteur. Sommige lezers zouden het daarom misschien saai kunnen vinden, maar voor wie geïnteresseerd is in het naoorloge beleid ten opzichte van de foute Nederlanders is het juist door zijn uitgebreide vermelding van feiten, en door de zorgvuldige rangschikking daarvan, een zeer boeiend verslag. Zo wordt Rost van Tonningen slechts terloops als kamerlid vermeld, en komt de Zwarte Weduwe in het geheel niet ter sprake, terwijl de vier van Breda niet buiten het verband van hun veroordeling genoemd worden.
Boeiend is ook door de zorgvuldige karakterisering van de bij de zuivering betrokken persoonlijkheden: ministers, rechters, militaire machthebbers, en belangrijke mensen uit het verzet. Deze voormannen worden overigens meer en meer bij het beleid betrokken, en hun invloed wordt door Romijn omschreven als die van een elite, een door hem als lovend gehanteerde term, waarschijnlijk geïnspireerd door zijn omgang met mr. le Poole die een belangrijke rol bij de zuivering gespeeld heeft. Maar dat elitebegrip wordt ook denigrerend gebruikt door de niet altijd even tevreden ‘kleine jongens’ van het verzet.
De zuivering was overigens een uitermate gecompliceerde en onoverzichtelijke zaak, door kwalitatieve en kwantitatieve faktoren. Zo werd het zuiveringsbeleid na de bevrijding van Zuid-Nederland in 1944 bepaald door de regering in Londen, die van tijd tot tijd ministers op inspectie stuurde, door het Militair Gezag onder leiding van generaal Kruis, door de Binnenlandse Strijdkrachten, en door het verzet. Dit organiseerde zich in oktober 1944 tot de Gemeenschap van Oud-Illegale Werkers Nederland (GOIWN), die onder andere ook veel nadruk legde op de vaak genoemde ‘absolute normen’ voor de berechting van collaborateurs.
Affiche over de zuivering
Het was al snel duidelijk dat Londen zich de zaken wat al te eenvoudig had voorgesteld. Zo waren er in de laatste maanden van 1944 alleen in het zuiden al omstreeks dertigduizend arrestanten, onder primitieve en erbarmelijke omstandigheden in verscheidene kampen ondergebracht. Zij waren merendeels spontaan ingerekend door verzetsmensen en de Binnenlandse Strijdkrachten, meestal zonder arrestatiebevelen, zonder dossiers met persoonlijke gegevens of specificaties van hun wangedrag.
Het is overigens verbluffend om te zien hoe beheerst en zachtmoedig het Nederlandse volk zich na de bevrijding gedragen heeft: een letterlijke bijltjesdag is praktisch weggebleven. In Frankrijk zijn bij de bevrijding wél plusminus 10.000 ‘collabo's’ gelyncht of geëxecuteerd, in België enkele honderden, in Nederland waarschijnlijk niet meer dan vijftig, vaak in de kampen. Judith Herzberg herinnen zich van het dorp waar zij ondergedoken was een vermoorde burgemeester, die zij op straat aantrof met platgetrapte schedel en waar de passerende boeren uitvoerig op pisten (Hoe de oorlog is verdwenen, uitgegeven door Van Gennep).
Toen de ministers naar Londen waren vertrokken, werden hun functies in feite vervuld door de secretarissen-generaal. Die werden grotendeels door de bezetter ontslagen en vervangen door NSB'ers, met drie uitzonderingen, waarschijnlijk omdat daarvoor geen competente NSB'ers te vinden waren. Dit waren K.J. Frederiks van Binnenlandse Zaken, R.A. Verweij van Sociale Zaken, en H.M. Hirschfeld van Economische Zaken. Alle drie werden zij bij de bevrijding ontslagen en berecht. Bij Verweij waren er geen problemen, omdat hij zich zonder meer aanvechtbaar had gedragen, bij Frederiks lagen de zaken subtieler, omdat hij weliswaar aanvechtbaar was opgetreden, maar niettemin zijn functie naar behoren had vervuld, alleen zijn verdediging was zo onhandig en tactloos, met verschillende querulante publikaties, dat ook hij niet vrijuit kon gaan. Hirschfeld was van de drie verreweg de meest competente, en zijn gedrag, hoewel vrij vaak in details in het voordeel van de bezetter - een moeilijk te omzeilen zaak - toch in grote lijnen ten bate van de Nederlandse economie. Bovendien legden alle ambtenaren van zijn departement (in tegenstelling tot de ambtenaren van de andere departementen) waarderende verklaringen te zijnen voordele af: hij kreeg uiteindelijk eervol ontslag met een ruime dankbetuiging, en werd op dezelfde dag benoemd tot regeringscommissaris in Algemene Dienst, belast met de coördinatie van het financieel-economisch beleid inzake Duitsland. Verweij was zonder meer ontslagen met verlies van pensioenrechten, die hij overigens later voor 71 procent, op veler verzoek, weer terugkreeg.
Ook in andere kringen van hoge ambtenaren grepen de bezetters drastisch in: zij ontsloegen acht van de elf commissarissen van de Koningin en driehonderd van de negenhonderd burgemeesters, die allen door NSB'ers vervangen werden. De fatsoenlijke ambtenaren streefden zo mogelijk naar een zakelijke samenwerking met de bezetter om ontwrichting van het maatschappelijk bestel te voorkomen en hiervoor werd de term ‘accommodatie’ verzonnen, die beter klonk dan ‘collaboratie’. Het spreekt vanzelf dat na de bevrijding alle NSB'ers ontslagen en geïnterneerd werden, maar ook voor de betrouwbare hogere ambtenaren rezen na de bevrijding af en toe grote moeilijkheden, die uitvoerig ter sprake komen.