Links van het ouderwets degelijke soort
Memoires van de Labour-politicus Dennis Healey
The time of my life door Dennis Healey Uitgever Michael Joseph, 607 p. Importeur Nilsson & Lamm, f 67,85
Hugo Arlman
Er is een hartverwarmend en robuust slag Engelse politici dat langzamerhand van de bankjes in het Lagerhuis wordt geduwd door een generatie gladdere, geliktere dames en heren. Grofgebouwde, slecht in het pak zittende, non-conformistische kerels met markante koppen, eruditie en belezenheid, niet bang voor een opvallende uitspraak of een politieke blunder op zijn tijd - ‘strong opinions, weakly held,’ zoals A.J.P. Taylor dat formuleerde. Ideale slachtoffers voor politieke satire, de perfecte gasten voor een simpel maar onovertroffen praatprogramma. Vooral Labour grossierde vroeger in dergelijke mensen: Dick Crossman, George Brown, Dennis Healey.
De laatste werd, naar aanleiding van het verschijnen van zijn memoires, een paar maanden geleden geïnterviewd op de Engelse televisie. Thuis in Alfriston in de South Downs, omringd door een uitgelezen bibliotheek - an incorrigible bookworm - vertelde hij met kleur over zijn politieke carrière. En hij zong het lied dat Britse soldaten die in juni 1944 in Italië tegen de Duitsers vochten, op de wijs van ‘Lily Marlene’ geschreven hadden, als antwoord op de beschuldiging van Lady Astor dat ze alleen nog in Italië waren om de invasie in Normandië te ontlopen.
Old Lady Astor please listen, dear, to this
Don't stand upon the platform and talk a lot of piss
You're the nation's sweetheart, the nation's pride
But your bloody big mouth is far too wide
That's from the D-Day Dodgers - out in Italy
De tranen sprongen in zijn ogen: ‘Ik huil net zo makkelijk als Winston Churchill.’
Dennis Winston Healey - zijn vader was een groot bewonderaar van Churchill - is niet in het bezit van een typische Labour-achtergrond: zijn vader zat in het technisch onderwijs, zijn moeder gaf les, hij ging naar Bradford Grammar School en studeerde klassieke talen op Balliol College in Oxford. Een college dat hofleverancier lijkt van Prime ministers en bewindslieden en waar Healey een tijdgenoot was van latere Tory-ministers als Ted Heath, Julian Amery, Maurice Macmillan en Hugh Fraser, Labour/SDP-politicus Roy Jenkins en de adviseur van Kennedy, Walt Rostow. Balliol is óók het eerste college waar zwarte studenten werden toegelaten, wat tot veel commentaar bij andere Oxford-studenten leidde: ‘Er brak een vechtpartij uit in de plaatselijke bioscoop toen iemand, bij het in beeld verschijnen van een boot met Afrikanen, riep: “Well rowed, Balliol.”’
Na zijn terugkeer uit Italië maakte Healey in standvastig tempo carrière bij Labour: internationaal secretaris, in 1952 voor Leeds in het parlement gekozen, zeven jaar later lid van het schaduwkabinet, na de overwinning van Labour in 1964 door premier Wilson tot minister van Defensie benoemd en in het tweede kabinet-Wilson (1974-1979) minister van Financiën. Zijn zetel in het Lagerhuis heeft hij pas onlangs opgegeven.
Healey is een ouderwetse sociaal-democraat: het hart op de goede plaats, niet geïnteresseerd in radicale politieke schema's, aanhanger van de Koude Oorlog zoals dat gebruikelijk was in de jaren vijftig, genoeg van de oorlog gezien om geen pacifist te zijn, maar evenmin geporteerd voor ‘Wilsons illusies over een grootse, Britse rol in het postkoloniale tijdperk in Azië en Afrika’. (Wilson blijkt Pandit Nehru nog eens de bescherming van de Engelse kernwapens te hebben aangeboden; het aanbod werd afgeslagen.) Meer gedreven door de noodzaak tot bezuinigen dan door geo-politieke overwegingen werd onder Healey's bewind op Defensie een eind gemaakt aan de Engelse militaire (en politieke) invloed East of Suez. Al blijkt ook Healey zich niet met volle overtuiging van het Britse imperium te hebben kunnen losmaken en wordt Engelands rol buiten Europa enerzijds gekarakteriseerd als ‘an anachronism which was essentially a legacy from our nineteenth-century empire’, maar verklaarde hij als minister ook dat ‘we intend to remain in a military sense a world power.’
Dennis Healey thuis in Alfriston
Dezelfde sporen heimwee naar glorieuzere tijden in de Engelse geschiedenis manifesteerden zich in Healey's opstelling tegenover ‘Europa’ - dat sentiment speelde de Labour-politici niet veel minder parten dan hun conservatieve collega's. Met instemming citeert Healey de uitspraken van Labour-leider Hugh Gaitskell uit 1962 die Engelands toetreding tot de EEG afwees met het argument dat zoiets gelijk stond aan ‘selling the Commonwealth down the river’ en ‘een einde zou maken aan duizend jaar geschiedenis’. Healey voegt daar als argumenten nog zijn sympathie voor het Scandinavisch socialisme aan toe, plus de ‘druiven zijn zuur’-reactie dat de Gaulle toch een veto zou uitspreken. Met het gemak van het gelijk achteraf blijft de opstelling die de meeste Engelse politici in de jaren vijftig en zestig ten opzichte van het continent innamen in zijn context begrijpelijk maar kortzichtig.
Een manhaftiger rol was voor Healey weggelegd ná zijn ministerschap, toen Labour, na de overwinning van Margaret Thatcher in 1979, ten prooi dreigde te vallen aan vulgairmarxisten en romantisch-radicale edellieden. De opkomst en greep naar de macht binnen de partij van radicaal-links onder leiding van mensen als Arthur Scargill, Ken Livingstone en Antony Wedgwood Benn heeft het Thatcher aanzienlijk gemakkelijker gemaakt al meer dan tien jaar in het zadel te blijven. Healey was een van de weinige prominente Labour-parlementsleden van de oude snit die het gevecht met links aandurfden zonder na de zoveelste nederlaag te vluchten in een nieuwe partij, zoals de Gang of Four en vijfentwintig andere Labour-parlementsleden in 1981 deden door de oprichting van de SDP.