Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
De listen van de retoricaDavid RijserJuist nu de parlementaire democratie door de ontwikkelingen in het Oostblok en Zuid-Afrika een memorabel moment van triomf beleeft, is de sprakeloosheid onder politici groot. Neem de burgemeester van Amsterdam, die op het nieuws van Mandela's vrijlating reageerde met: ‘Ik heb geen leuke babbel, ik ben ontiegelijk blij!’ Als politici oprecht willen lijken, laten ze zich zo onbeholpen mogelijk uit. Van Thijn is niet de enige. Staatssecretaris Ter Veld wist enkele maanden geleden tijdens een debat niet eens hoe ze ‘in behoorlijk Nederlands’ moest melden dat ze zich bij een amendement aansloot. Voorbeelden van de teloorgang der welsprekendheid in de Nederlandse politiek zijn niet moeilijk te vinden. Wat men zich afvraagt is of politici niet willen of niet kunnen. Wie de bundel Schokkende redevoeringen gaat lezen, vindt op die vraag geen direct antwoord, omdat het boek geen geschiedenis van de retorica is maar een bundel daadwerkelijk uitgesproken en historisch meer en minder belangrijke redevoeringen. Toch zal de confrontatie met een 2500 jaar oude traditie gedachten oproepen die op allerlei manieren sterk met de actualiteit verbonden zijn. Zo is daar bijvoorbeeld het lot van de democratie. De retorica is aan de - antieke - democratie ontsproten: in een maatschappij zonder drukpers en audiovisuele media was men voor zijn persoonlijk welzijn (rechtspraak), zowel als voor het welzijn van de staat (de volksvergadering) afhankelijk van het overtuigen door middel van het gesproken woord. Theorievorming rond dit spreken in het openbaar was onvermijdelijk, net zoals het misbruik dat door goede sprekers van hun welsprekendheid gemaakt kon worden. De eerste, en ook de belangrijkste aanval op dat misbruik van de retorica kwam van een fervente antidemocraat: Plato heeft een zeer belangrijk deel van zijn werk gewijd aan de stelling dat men niet zozeer gelijk moet krijgen als wel gelijk moet hebben. Dat gelijk hebben een schone en essentiële zaak is zal niemand ontkennen, maar dat daarmee ‘de redenaar iemand is die anderen wil misleiden, zonder zelf misleid te worden’, is natuurlijk een volkomen ongerechtvaardigde generalisatie. Schokkende redevoeringen bevat zowel ‘goede’ (Martin Luther King, Jaurès, Cleveringa) als ‘foute’ (Goebbels, Robespierre, Trotski) redevoeringen, naast talloze (negentien om precies te zijn) schakeringen daar tussenin. Duidelijk wordt onmiddellijk, voor wie het dat al niet was, dat de welsprekendheid een middel is, een instrument, en als zodanig ethisch neutraal. SCHOKKENDE REDEVOERINGEN Schokkende redevoeringen: een staatsvorm krijgt de redenaars die hij verdient
J.P. Guépin, tekening Siegfried Woldhek
Antieke theoretici gingen verder en claimden voor de retorica veel meer, getuige bijvoorbeeld een beroemde passage uit Cicero's De Oratore: ‘In dit ene opzicht overtreffen wij immers bij uitstek de dieren, dat wij met elkaar spreken en dat wij onze gedachten onder woorden kunnen brengen. Wie zou daarom niet terecht bewondering hiervoor voelen en van mening zijn, dat men alles op alles moet zetten om op dat ene punt, waarin de mensen het meest boven de dieren verheven zijn, uit te blinken onder de mensen zelf? En nu het allerbelangrijkste: welk ander vermogen kon ooit de her en der verspreid wonende mensen op een plaats verenigen, ze van een dierlijk en onbeschaafd bestaan brengen tot onze huidige menselijke cultuur in staatsverband, en voor de staten na hun stichting wetten en rechtsprocedures en rechtsnormen formuleren? (...) Mijn stelling is, dat de wijze leiding van de ware redenaar niet alleen zijn eigen aanzien, maar ook het heil van veel individuele burgers en van de staat als geheel in hoge mate bepaalt’ (1, 8, 32-4, in de zo juist verschenen vertaling van Van Rooijen-Dijkman/Leeman).Ga naar voetnoot* Cicero, nooit te beroerd om zijn eigen terrein een overdreven belang toe te kennen, gaat wel heel ver in zijn stelling dat de retorica oorsprong, kern en reddingsboei van onze maatschappelijke beschaving is. Maar als er iets uit de lectuur van Schokkende redevoeringen naar voren komt, is het dat de retorica het instrument bij uitstek van de democratie is geweest - ook al is ditzelfde instrument door heel wat anderen bespeeld met demagogische bedoelingen. Democratie kent, in tegenstelling tot Plato, niet één waarheid. Standpunten en posities moeten worden verduidelijkt, genuanceerd, begrijpbaar en invoelbaar worden gemaakt. De redevoering is een uitstekend vehikel om ononderbroken logische én emotionele argumenten tot een geheel te verenigen. Alleen in een situatie waarin de spreker zich niet voor zijn woorden hoeft te verantwoorden (een situatie dus zonder de controle van een parlement of een aristocratie) kunnen emotionele (in de Latijnse terminologie het movere) en esthetische aspecten (het delectare) het logische (het docere) verdringen en demagogie creëren; die drie aspecten bewerkstelligen immers samen de overtuiging (het persuadere) van het publiek. In die zin krijgt een publiek, en een staatsvorm, de retorica die zij verdienen. Zoals gebruikelijk is de praktijk verre van ideaal - Cicero's eigen carrière werd al geteisterd door fatale politieke blunders en een desastreuze ijdelheid. Ook veel van zijn opvolgers kunnen in Schokkende redevoeringen vaak als schaamteloze leugenaars en opportunisten worden ontmaskerd. Lees en zie de leugens, de slechtheid, de zelfingenomenheid, de galm, concludeer dat welke vorm van beraadslaging dan ook zinloos is, maar geef niet de retorica de schuld. Maar zie ook de scherpzinnigheid, de finesse, het kunstenaarschap, het majestueuze gezag van het gelijk, en wees de retorica, niet voor niets zuster van de poëtica genoemd, dankbaar. | |
Grof geschutIn zijn eerste algemene inleiding gaat Guépin in op de inhoud van de speeches, in een tweede besteedt hij uitgebreid aandacht aan de Ciceroniaanse herhalingsfiguren die de westerse traditie zijn blijven domineren (bijvoorbeeld: ‘And so my fellow Americans, ask not what your country can do for you, ask what you can do for your country: my fellow citizens of the world, ask not what America will do for you, but what together we can do for the freedom of man’, et cetera, uit John Kennedy's inaugurele rede). Hij heeft de grammaticale structuur van de ‘perioden’ (samengestelde zinnen) waarin deze herhalingsfiguren bij voorkeur voorkomen, grafisch weergegeven door de tekst bij elke parallelle constructie te laten inspringen (een aan een commentaar op Cicero ontleende en uiterst verhelderde procedure). Guépins behandeling van de retorische stijl gaat aan de gangbare indelingen van de retorica voorbij, maar is vol verrassende ideeën en wetenswaardigheden. Wat ik erin mis is een behandeling van de verschillende stijlniveaus, als daar zijn het zware geschut, de ontspannen anekdotestijl, en de lucide doceerstijl. Wat mij soms wat irriteert, is de onevenwichtige stijl van de samensteller zelf: Bismarck zit bijvoorbeeld op pagina 63 te ‘zieken’, de overgangen zijn vaak ruw, de woordkeus is niet altijd gelukkig. Verder zijn er nogal wat slordigheden (zonder het weggevallen woordje ad is het Cicero-citaat op pagina 39 een tantaluskwelling) en drukfouten, ongetwijfeld veroorzaakt door de haastige en gecompliceerde produktie. Behalve een verkeerde weergave van Aristoteles en een erg onhandige vertaling van het beroemde dictum van Cato (‘een goed mens geschoold tot spreken’) bevat het hoofdstuk van Marinus Elling over de voordracht ook veel goeds en interessants. Schokkende redevoeringen voert langs hoogte- en dieptepunten van de westerse democratische en niet-democratische traditie. Dit levert veel leesgenot (Bismarck), horror (Goebbels, Kuyper), stof tot nadenken (Troelstra, Robespierre), ontroering (Cleveringa) en inspiratie (Luther King) op. Er is ook een keerzijde aan: het boek krijgt door de omvang van het onderwerp een encyclopedische dimensie, zeker wanneer men bedenkt dat politiek geenszins het enige onderwerp is - de redevoeringen zijn gerangschikt onder de hoofdthema's ‘Oorlog’, ‘Revolutie’, ‘Christendom’, ‘Feminisme’ (maar één speech, van de laat-negentiende-eeuwse Nellie van Kol-Porrey) en ‘De Amerikaanse Droom’. De voor een goed begrip benodigde informatie wordt door Guépin in detail-inleidingen verstrekt: deze zijn niet altijd even duidelijk (hoewel soms uitstekend), en men mist af en toe de trefzekere kennis van een specialist in de retorica. Dit geldt ook voor de vertalingen, die door verschillende medewerkers zijn geleverd: een specialist zou wél hebben geweten dat Monseigneur bij Bossuet niet op Lodewijk XIV kan slaan, en zelfs een niet-specialist kent het verschil tussen Mary Tudor en Mary Stuart. Maar in het algemeen is het zeer leesbaar, en soms zelfs voortreffelijk (Bismarck, Kennedy en Luther king, vierde Philippica van Cicero). Veel Nederlanders wantrouwen de retorica: sommigen omdat ze er niet tegen kunnen dat ze even niets terug mogen zeggen, anderen omdat ze te veel preken hebben gehoord, een enkeling omdat hij denkt dat een redevoering het publiek alleen vertelt wat het graag wil horen. Juist voor die mensen is dit een interessant boek. Veel Nederlanders zijn grote sprekers geweest. Als de overheid het onderwijs intact laat, en zelf het leven iets betert, zullen er nog vele volgen. ■ |
|