De versatiele medische wetenschap
Veranderingen in de verhouding arts-patiënt
Ziek is het woord niet Medicalisering, normalisering en de veranderende taal van huisartsengeneeskunde en geestelijke gezondheidszorg door Annemarie Mol en Peter van Lieshout Uitgever Sun, 300 p., f 39,50
Gert Hekma
Mol en Van Lieshout deden een gezamenlijk promotieonderzoek naar veertig jaar begripsvorming rond ziekte, en gebruikten daarvoor als bronnen: Medisch Contact en Maandblad voor de Geestelijke Volksgezondheid. Ze zijn tot de slotsom gekomen dat artsen misschien direct na de oorlog vooral in termen van ‘ziek’ en ‘ziekte’ spraken, maar dat ze na 1950 voor andere begrippen plaats inruimden: ‘stoornissen’ in de jaren vijftig, ‘problemen’ in het volgende decennium en in de jaren zeventig ging het over ‘hulpvraag’. Op grond van de ‘medicaliseringstheorie’ van de Amerikaanse sociologen Zola en Freidson en van de ‘normaliseringstheorie’ van de Franse filosoof Foucault hadden ze eigenlijk verwacht dat ‘ziekte’ door alle decennia heen het dominante medische begrip zou zijn. In beide theorieën is de veronderstelling dat de medici de touwtjes in handen hebben en hun cliënten medicaliseren dan wel normaliseren tot patiënten. Met een term als hulpvraag lijkt de verhouding arts-client juist meer in evenwicht te zijn
Annemarie Mol schreef het eerste deel van het boek waarin zij uitvoerig ingaat op de transformatie in het ziektebegrip. Het is ook het helderste deel waarin eerst de onverenigbare theorieën van enerzijds Zola en Freidson en anderzijds Foucault in hoofdlijnen worden samengevat. Daarna slaat ze de genoemde tijdschriften erop na en concludeert dat geen van beide theorieën voldoet. Vervolgens neemt Van Lieshout de fakkel van haar over. Mol stelde dat het belangrijkste verschil tussen medicaliserings- en normaliseringstheorie is dat de laatste iets meer ruimte laat voor ‘de sprekende patiënt’ - in de andere is de patiënt per definitie het zwijgen opgelegd. Een teer punt in Van Lieshouts deel is zijn onvaste hand. In het betreffende hoofdstuk snijdt hij veel thema's aan waarvan de voorgespiegelde hoofdmoot, ‘de sprekende patiënt’, er maar een is.
Speciaal Van Lieshouts conclusies over Foucaults theorie overtuigen mij niet. In de eerste plaats stellen de auteurs zelf al dat het oneigenlijk is om in het geval van Foucault van een theorie te spreken in de zin van een verzameling globale uitspraken. De Franse filosoof heeft steeds, niet altijd even bevredigend, benadrukt dat zijn aanpak specifiek en lokaal is. Hij noemde zijn werk een ‘gereedschapskist’: men gebruike wat men nodig heeft en meer niet. Het is dus nogal kunstmatig om zijn werk tot een theorie te verheffen. Dat normalisering daarin vervolgens het centrale thema zou zijn, is betwistbaar. Zelf heeft hij de ‘subjectivering’ - de sociale wording van de mens bij wijze van onderwerpingsstrategie - als het hoofdthema van zijn werk bestempeld waarvan normalisering inderdaad een der specificaties is.
Maar Mol en Van Lieshout gaan nog verder. Nadat ze in hun conclusies de feilen van Foucaults normaliseringstheorie hebben vastgesteld, komen ze met een nieuwe aanpak die verrassende gelijkenis vertoont met wat Foucault zelf reeds heeft geformuleerd. Ze vullen Foucault niet aan, ze parafraseren hem. Alleen omdat ze Foucaults theorie arbitrair presenteren, kunnen ze die schijnbaar kritiseren.
Er kleeft nog een ander bezwaar aan deze studie. Mol en Van Lieshout kozen de huisarts-engeneeskunde en de psychotherapie als uit-
Vervolg op pagina 12