Een absolute afwezigheid van aarzeling
Het onttoveringsprogramma van Pierre Bourdieu
Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip door Pierre Bourdieu Gekozen door Dick Pels Uitgever Van Gennep, 352 p., f 49,50
Ad van Iterson
In Toergenjevs Vaders en zonen zegt Bazarov, de nihilist met het hart van goud, tegen zijn vriend Arkadi, als ze op een middag in de schaduw van een hooiberg liggen, dat ‘het zinrijke’ bedrog is - heel aangenaam, maar bedrog. Hij voegt daaraan toe: ‘Maar met het zinloze kan men zich ook verzoenen.’ De roman veroorzaakte opschudding. De meningen van Bazarov werden door het Russische lezerspubliek als uiterst kwetsend ervaren. Dat het leven zonder betekenis kon zijn, was een schokkende gedachte.
Veel sociologen gaan nog een stapje verder dan Bazarov. Zij zeggen niet dat je je met het zinloze kunt verzoenen, maar vinden dat het zinloze juist nastreving verdient. Veel sociologen koesteren de pretentie hun medemensen van hun illusies te bevrijden. Zij zien dit onttoveren als hun opdracht, maar vragen zich niet af of dit wel is geoorloofd. Gaat het aan mensen van hun dromen te verlossen? Hun antwoord zal zijn: omdat het ontillusioneren onze wetenschappelijk opdracht is.
Maar dat antwoord volstaat niet, want waarom zou het wetenschappelijk werk van een hoger belang zijn dan het belang van anderen om illusies te koesteren? Waarom zou het wetenschappelijk bedrijf wel de wet, maar niet het fatsoen willen erkennen? En stel dat het wel is geoorloofd, stel dat iedereen zegt: ‘Socioloog, onttover mij!’ - welke winst wordt daarmee geboekt? Wordt de mensheid per saldo gelukkiger van de sociologie?
In een vraaggesprek met de Franse socioloog Pierre Bourdieu, hoogleraar aan het prestigieuze Collège de France werden hem deze vragen voorgelegd. Zijn antwoord: ‘Ook ik vraag me wel eens af of het volkomen doorzichtige en onttoverde sociale universum van een volledig ontwikkelde sociale wetenschap (die dan ook nog eens maximaal verbreid zou moeten zijn) eigenlijk niet onleefbaar is.’ Het vraaggesprek is opgenomen in de bundel Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip onder redactie van de Amsterdamse socioloog Dick Pels. Wie zich door deze lijvige bloemlezing van programmatische opstellen weet heen te werken, zal kunnen concluderen dat de hierboven aangehaalde twijfel slechts een moment van zwakte is geweest. Als er iets opvalt in het proza van Bourdieu, dan is het de absolute afwezigheid van aarzeling en relativering: dit klopt niet en dat deugt niet, want het zit zus en het zit zo. En dat alles in een stijl die zelfs samensteller Pels te gortig is. In diens - bewonderenswaardig beknopte en heldere - inleiding schrijft hij dat Bourdieus taalgebruik ‘af en toe een Latijnse dichtheid vertoont waarin ook de gemiddelde gestudeerde Fransman regelmatig de weg kwijt raakt’. Pels heeft daarom alle lange zinnen ‘in vier of vijf stukken gehakt’. Hij had ze beter op de vleessnijmachine kunnen leggen, want de brokken die nu overblijven zijn vaak nog moeilijk te behappen.
Pierre Bourdieu
leo gillet