Voorspelbaarheid
Vroon is een meester in het vertellen van anekdoten. Spectaculaire onderzoeksuitkomsten weet hij op een smakelijke wijze samen te vatten. Wie zich niet al te sterk zorgen maakt over de lijn in het betoog, kan veel plezier aan dit boek beleven: er staan fraaie en verrassende voorbeelden in.
Ik sla Vroons eruditie hoog aan, maar heb ook mijn twijfels. Hij neemt zijn eigen uitspraken lang niet altijd serieus; Vroon vertelt vaak alleen maar na wat anderen beweerd hebben.
Een voorbeeld. Sinds een jaar of dertig is het in de psychologie gebruikelijk om te beweren dat onderzoekers goed moeten kunnen voorspellen. Op diverse plaatsen in zijn boek noemt psycholoog Vroon voorspelbaarheid dan ook als criterium. Sinds vrij lange tijd is het in andere vakgebieden echter gebruikelijk om te beweren dat voorspelbaarheid juist helemaal geen criterium voor wetenschappelijkheid kan zijn. Op bladzij 213 van zijn boek laat Vroon zien dat deze opvatting hem inmiddels bekend is geworden. Kennelijk heeft Vroon dit inzicht vrij laat verworven, want hij verwijst naar de syllabus van een studium generale uit 1988 ter ondersteuning van zijn betoog.
Piet Vroon
We worden in Vroons boek geconfronteerd met twee tegenstrijdige opvattingen over voorspelbaarheid. Met deze paradox nu doet Vroon nauwelijks iets. In de eerste tweehonderd bladzijden (kennelijk vóór 1988 geschreven) laat hij uitspraken staan die niet passen bij wat hij ons verderop meedeelt.
Het is, zoals gezegd, meestal aardig om Vroons puntige weergave van andere auteurs te lezen. Behalve als je zélf de schrijver bent die wordt samengevat. In Tranen van krokodil mag ik op pagina 171 heel even, in één alinea optreden. De manier waarop Vroon hier een boek van mij gebruikt, vind ik ronduit slonzig. Vroon heeft eerder op die bladzijde een uitspraak van een andere auteur aangehaald, die volgens hem veel te weinig serieus wordt genomen. Vervolgens beklaagt Vroon zich erover dat ik me in mijn proefschrift met geheel andere zaken bezighield. Als ik dat zo lees bij Vroon, vind ik mijzelf natuurlijk een grote domoor. Alleen is het jammer dat Vroon niet heeft gezien dat op de pagina's 63-66 van mijn dissertatie (Kwaliteit van psychotherapie, 1982) de argumenten te vinden zijn die juist tegen het idee pleiten dat Vroon als belangwekkend naar voren haalt. Misschien kloppen mijn argumenten niet: daar doet Vroon geen uitspraak over; hij heeft ze kennelijk niet gezien, wat natuurlijk wel zo gemakkelijk voor hem was.
De hoofdstelling uit Vroons boek luidt: met planning en beleid is de mensheid in deze tijd van milieuvervuiling niet te redden. Omdat we slechts ten dele rationele wezens zijn, maken we voortdurend rampzalige fouten, ook als we een beleid uitstippelen.
De strekking van het boek is pessimistisch. Diersoorten sterven uit. Aangezien dit regel is, zal dat ook wel voor de mensheid gelden. Hier valt weinig aan te doen. We kunnen volgens Vroon alleen hopen op een volgende sprong in de evolutie. Die sprong kunnen we echter niet voorbereiden. We moeten maar afwachten of ons brein ‘opeens’ een heel andere organisatie krijgt.
Is dit boek Vroons meesterwerk? Ik vind het te veel een slordige weergave van tientallen andere auteurs. Ik hoop dat Vroon nog eens een keer zijn hele boekenkast aan de kant schuift om vervolgens een mooi betoog zonder één enkele aanhaling te schrijven. Maar ik ben bang dat hem zoiets nooit lukt: zijn kast is veel te zwaar om weg te schuiven.
■