Dierbare vrienden
Leefde Johann Wolfgang von Goethe de afgelopen tien jaar dan zou hij nu dood zijn geweest. Hij zou gesmoord zijn door de bewondering van Boudewijn Büch. Het vermogen tot bewondering sla ik niet laag aan, maar de cultus die Büch ervan maakt is langzamerhand niets anders dan literair imperialisme: als ik maar hard en vaak genoeg roep hoe veel ik van Goethe hou dan wordt hij van mij. Dan wordt het voortaan: waar Goethe, daar Büch. Het is een typische trek van de derderangsjournalist (dus ook waar te nemen bij Theodor Holman in zijn dagelijkse kruistochten vóór Reve) dat hij afhankelijk is van overkill, een ordinair trekje dat alleen Martin van Amerongen in zijn oneindige goedheid niet wil zien (terwijl hij nog wel zoveel verstand heeft van wat al dan niet ordinair is). Excessief prijzen zoals Büch dat regelmatig en nu ook weer doet in Boudewijn Büch over Redmond O'Hanlon over Boudewijn Büch, en het terroristisch en systematisch afkraken van boeken (zoals Polak dat in Het Parool doet) heeft een averechts effect, werkt onverschilligheid in de hand. Niemand wil iets met zoveel wierook of geweld door zijn keel geduwd krijgen, des te minder wanneer de stijl waarin het gebeurt die van een Lola-borstel is. Het is in Boudewijn Büch over Redmond O'Hanlon (De Arbeiderspers, 43 p., f 9,90) alles ouwejongens-krentenbood met de ‘dierbare’ bevriende schrijver én met de lezer die in de illusie gebracht moet worden dat hij mag aanhaken bij de polonaise van door Büch gepopulariseerde schrijvers, terwijl het eigenlijk niet meer is dan de ongewenste kleverigheid van een book-jockey. Na het lezen van O'Hanlons Naar het hart van Borneo verklaarde Büch dat hij dit boek beschouwde ‘als een van de beste reisboeken van de twintigste eeuw’. Niet meer, niet minder, hij kan het weten, hij heeft
het overzicht. Het verslag van zijn bezoek aan de schrijver in Engeland had een onschuldige, wat plakkerige reportage voor een krant kunnen zijn, maar nee, er wordt een boekje van gemaakt over de wonderbaarlijke vriendschap tussen Büch en O'Hanlon, met echte kiekjes van de vrienden, hoeveel ze van elkaar houden en hoeveel ze aan elkaar denken, waar ook ter wereld. De lezer wordt met de haren getrokken bij een aanstellerige en pathetische cameraderie, waarbij de heren elkaar publiekelijk opvrijen. Ook dit keer lijkt het erop alsof Büch er alles voor over heeft gehad om weer op de foto te staan met een bekende schrijver, ook nu weer (zoals met Mick Jagger) in full colour op het omslag afgedrukt. Büch doet niet aan goed of beter, hij doet alleen in de overtreffende trap, ‘het beste’. O'Hanlon is ‘gewoon zichzelf, Brits, en werd daarmee de beste reiziger, de beste schrijver, en ten overvloede óók de beste vriend van de moderne reisliteratuur’. De bijdrage in het boekje van O'Hanlon over Büch is geheel aangepast aan deze grootspraak en heet ‘Een persoonlijk bolwerk tegen de chaos’ en daarin heet het over Boudewijn Büch (alsof woorden niets kosten) dat hij ‘geestig, flexibel, gevoelig’ is, ‘één en al doelgerichtheid en ontdekking, diep en stil als een Vermeer’. En: ‘de moedigste man die ik ken’. Dit vind ik nog magere kwalificaties, het gaat immers om Boudewijn Büch, het grootste en aandoenlijkste genie van de wereld?
CP