Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
De hele Bibelebontse bergDe ingezonden brief van Marcel Henst (Boekenbijlage 27-1-1990) vraagt om een weerwoord. Vanaf 1980 geef ik aan de Universiteit van Nijmegen colleges ‘Jeugdliteratuur’, tot grote tevredenheid van de studenten; er bestaat veel belangstelling voor deze colleges. In het kader van die collegereeks schrijven studenten uiteraard scripties en werkstukken. Vanaf het begin heb ik de onderwerpen van dergelijke scripties en werkstukken zoveel als mogelijk ‘gestuurd’, dat wil zeggen: veel scripties en werkstukken handelden over belangrijke Nederlandse jeugdliteraire auteurs na 1945. Op deze wijze ontstond onder mijn begeleiding een groot aantal ‘profielen’ van jeugdliteraire auteurs. Ik ‘stuurde’ met het oog op een eventueel te schrijven literatuurgeschiedenis van de jeugdliteratuur. (Overigens is dit een normale gang van zaken op elke universiteit, scripties en werkstukken dienen zoveel mogelijk te passen in het onderzoek van de docent dan wel van de vakgroep waartoe de docent behoort). Het is dus niet meer dan logisch dat ik voor mijn aandeel in De hele Bibelebontse berg te rade ben gegaan bij de door mij gestimuleerde en geëntameerde werkstukken. Daar waren ze ook voor bedoeld! En het is symptomatisch voor de toon van de ingezonden brief van Marcel Henst dat hij een belangrijke zin uit mijn dankwoord niet citeert, te weten: ‘Hun werkstukken en scripties vormden mede de basis (!) voor het door mij geschreven stuk.’ Ik meen dan ook volledig te goeder trouw gehandeld te hebben door de studenten op deze wijze dank te zeggen. Dat ik één studente niet noem, namelijk Mirjam Braam - daar doelt Henst op, wanneer hij spreekt van de ‘incomplete’ lijst van studenten -, is het gevolg van een samenloop van omstandigheden, waar ik nauwelijks schuld aan heb (communicatiestoornis tussen uitgever en ondergetekende); het verzuim is in de tweede druk hersteld. Het geval ‘Braam’ ligt ook iets ingewikkelder dan Henst voorstelt. Mirjam Braam heeft onder mijn begeleiding een voortreffelijke scriptie (cum laude) geschreven over Willem Wilmink als ‘kinderdichter’. Voor mij was dat aanleiding haar te vragen een ‘profiel’ te schrijven voor De hele Bibelebontse berg. Dit profiel zou functioneren naast een tweetal profielen van Andreus en Schmidt, de drie belangrijkste dichters na 1945. Zij heeft het stuk ook geschreven, maar de redactie van De berg vond bij nader inzien die profielen niet passen in de opzet van het boek. De teleurstelling van Braam beseffend - ik had haar tenslotte gevraagd - heb ik me vervolgens beijverd het artikel elders onder te brengen, wat lukte bij Ons Erfdeel. Wel is het stuk door mij stilistisch bewerkt en geactualiseerd en daarom onder ons beider naam verschenen (het oordeel van Braam luidde: ‘Een prima geactualiseerd stuk,’ waarmee ik maar wil zeggen, dat alles met haar instemming geschiedde). Vervolgens zijn elementen van het artikel terechtgekomen in het hoofdstuk in De hele Bibelebontse berg: ik ‘plagieer’ dus een eigen stuk om zo te zeggen. Dit alles is mijns inziens niet ten koste gegaan van de evenwichtigheid van mijn bijdrage over kinder- en jeugdpoëzie; ‘een degelijk essay’ noemt Anne de Vries het in zijn recensie. Tot zover mijn weerwoord op een brief, die ik niet anders dan als een ‘stoot onder de gordel’ kan zien. Nijmegen, Harry Bekkering | |
Top 10De grootste fictie is de scheiding tussen fictie en non-fictie. Dat blijkt maar weer eens uit de rubriek ‘Best verkocht’ van 27 januari (Boekenbijlage). Op de derde plaats van de VN-top-10 fictie treffen we aan: Gabriel García Márquez. De Generaal in zijn labyrinth, een verbeelding (O.K.!) van de laatste maanden van Simon Bolivar en op de zesde plaats: Annie Cohen Solal, Jean Paul Sartre. Zelfs De generaal in zijn labyrinth is echter minder fictief dan boeken uit de non-fictie top 10 als Wayne Dyers Eerst geloven dan zien, Louise L. Hays Je kunt je leven helen of Ted Troosts Het lichaam liegt nooit (een vrije vertaling van ‘Het lichaam is non-fictie’). En wat te denken van E. Schillebeekx' Mensen als verhaal van God (een nog vrijere vertaling van ‘God is non-fictie’; VN-top-10 non-fictie van 20-1-1990)? Het lijkt me het beste in het vervolg de twee rubrieken samen te vatten in één rubriek ‘postfictie’. Kees van Kooten zal dan met zijn Meest modernismen natuurlijk hoge ogen blijven gooien. Amsterdam, Bart Top | |
Au pairH. van den Bergh verwijt W.F. Hermans in ‘Een regelrecht misbaksel’ (Boekenbijlage van 27 januari) een ‘kleine antropologische misstap’ die hij vervolgens zelf begaat. ‘De typische Zeeuw staat als kort en bonkig te boek,’ aldus Van den Bergh. Waarschijnlijk doelt hij hier op het feit dat in Zeeland vanouds veel brachycefalen (kort- of breedschedelingen) met kleine gestalte, gepigmenteerde huid en donker haar voorkomen. Antropologisch onderzoek sinds de late negentiende eeuw heeft uitgewezen dat van typische Zeeuwen nooit sprake is geweest. Wel zijn er sinds de middeleeuwen twee hoofdgroepen te onderscheiden: de genoemde brachycefalen en dolichocefalen (blonde langschedeligen van rijzige gestalte). Moeilijk in het schema te passen tussenvormen als de rijzige breedschedelingen die tijdens wetenschappelijk grafschennis aan het licht zijn gekomen blijven hierbij builen beschouwing. En de voortdurende instroom van nieuwe groepen en groepjes in de laatste eeuwen (Vlamingen, Hugenoten, Hoogduitse en Poolse joden, Salzburgers, Hollanders, Indische Nederlanders, Molukkers, buitenlanderse werknemers, asielzoekers enzovoort) vertroebelen het beeld nog verder. Hoe het precies in Frankrijk zit is mij onbekend, meneer Van den Bergh, maar in Zeeland stikt het van de lange mensen. Goes, J.J.B. Kuipers (1,86 m) |
|