Triomf
Naast bestaande figuren komen in boek ook eigen creaties voor: Decostere (literatuurwetenschapper), Maaskant (dichter) en Barkwehr (filosoof). Zij hebben alledrie iets van een niet geslaagde amateur.
‘Mijn hoofdpersoon wil geen specialist zijn, niet voor een discipline met een bepaald vakjargon kiezen. Hij onmoet inderdaad quasi-experts. Toch heeft hij iets aan ze. Hem trekt in die mensen dat ze op eigen houtje te werk gaan en met een belang waarmee hij zich kan identificeren. Bakwehr is een schertsfilosoof, een autodidact die wil leven als zijn grote voorbeelden. Daardoor kan hij wél doordenken waar een academisch filosoof zou ophouden.
Panetella wil geen filosoof, kunstenaar of literatuurwetenschapper worden. Hij steelt van ze op zoek naar een levenshouding, zoekt analogieën die in elkaar moeten passen tot het een machine is die draait. Hij komt uit bij The Presence Foundation die ik in de toekomst situeer (1990-2020) en die het midden houdt tussen een sekte en een bedrijf. Dan is hij ontsnapt aan kunstzinnige, economische, politieke en religieuze regels. Dat stuk is weer als een bedrijfsfolder geschreven, het is een jubileum, er is wat te vieren, maar de triomf bestaat voor de hoofdpersoon uit een volkomen onzichtbaar worden, verdampen. Ik bedenk eerst een privé-wetenschapje en bedrijf dan de science-fiction die je op basis daarvan kunt toepassen. Dat kun je de triomf van de hoofdpersoon noemen. Mijn triomf als schrijver is om dat denkbaar te maken, dat het zich liet schrijven.’
In het ABC noemt u het lezen van filosofen ‘hersengymnastiek’ alsof het om een kruiswoordraadsel gaat. De zoektocht van Panetella heet een ‘hobby’, alsof het te vergelijken is met postzegels verzamelen.
‘Een hobby is geen aanhangsel, maar maakt deel uit van iemands persoon. Als het goed is kun je op kantoor de voetballers van de postzegelverzamelaars onderscheiden. Een hobby is het vormgeven van je houding ten opzichte van alles, heeft te maken met de manier waarop alles aan alles geschakeld is. Aan de ene kant is een hobby nutteloos, want niemand zit er mee als je alleen maar doet wat je moet doen, maar aan de andere kant bepaalt een houding of het spoort, of het lekker loopt. Je moet dat trainen, gevoeligheden, waarnemingsvermogen, en ook op abstracter niveau. Dat is geen ledige bezigheid. Iemand die zich bekwaamt in duursport, ontzettend lang kan hardlopen, heeft de illusie dat hij een vaardigheid ontwikkelt die van nut is. Dat heeft iets ethisch, zoals je kunt spreken van de moraal van een wielrenner.
Mijn toon is laconiek omdat ik in diepste wezen veronderstel dat het bestaan niet ergens voor bedoeld is, maar ik geloof wel dat het verschil maakt hoe je te werk gaat. Je moet je eigen normen formuleren waarvoor je verantwoordelijk bent. Beschouw het leven als een brommer, die moet lopen. Sommige mensen willen hun brommer in klassieke staat houden, anderen willen hem opvoeren of verbouwen tot terreinmotor. Uiteindelijk is de bedoeling dat je voor een van die brommers gekozen hebt, en daaraan trouw blijft, die consequent laat lopen.
Ik redeneer vanuit een overschot en niet vanuit een tekort of een onbevredigd verlangen. Maar ik ben verantwoordelijk voor die keuze en geef me niet over aan het vrijblijvende. Iets maken veronderstelt een soort knutselvreugde waardoor het spel lijkt, maar waarmee gespeeld wordt is bloedserieus. Als je in de valkuil van een melancholiek wereldbeeld terechtkomt, ben je de slaaf van het onvervulde verlangen, creëer je je eigen teleurstelling.
De meeste literatuur laat mensen zien die ten aanzien van specifieke zaken hun keuzen maken. In Tegenwoordigheid van geest gaat het om iemand die de sport wil kiezen waarin hij het best plezier kan hebben, om alle grote levenskwesties aan te kunnen. Die sport bedenkt hij, en jawel, hij slaat zich er geweldig doorheen. Happy end!
Klinkt dit niet veel te moeilijk allemaal? Ik had me zo voorgenomen om een vrolijk, toegankelijk verhaal te houden. Ik verbaas me gewoon vaak over mijn eigen optimisme. Er gebeurt zoveel wat me de moed zou kunnen ontnemen, maar desondanks is er die onuitroeibare drang. Laatst zei iemand me dat hem het meest was opgevallen dat mijn boek geen bitterheid of rancune kent. Daar moest ik lang over denken. Misschien is het de hele tijd het bedenken van een medicijn daartegen. Tegen zurigheid, oud worden, zonder de geleden schade te inventariseren. Het is het bedenken van een elixer. Geen spelletje, niet zomaar esthetisch figuurzagen voor jezelf. Waar komt die geestdrift toch vandaan? Nou, mijn boek is een voorstel: datgene wat ervan komt als je je dat maar lang genoeg afvraagt.’
■