Heel vreemd
Voordewinds stemming gaat op en neer, maar in beide gevallen heeft dat geen gevolg voor zijn proza. Hij pendelt tussen stad en provincie en noemt de stad een ‘riool’, maar er wordt niets beschreven dat die kwalificatie rechtvaardigt. Hij koopt wel eens tulpen, die hij dan een naam geeft. Hij speelt wel eens op een mondharmonica, die krijgt ook een naam. Wat Voordewind beschrijft is een en al onbeduidendheid, terwijl er sprake zou van ‘obsessies met tijd, de liefde, sex en de dood’. Uit niets blijkt dat het hier om ‘obsessies’ gaat, want alles wordt gezien vanuit een kabbelend gelijkmatig bewustzijn op de rand van tevreden sentimentaliteit. Zijn verbazing over de dingen brengt hem niet verder dan ‘vreemd eigenlijk’ of ‘vreemd vond hij dat, heel vreemd’. Bril is een minimalist. Voordewind voelt zich vaak ongemakkelijk en hij droomt wel eens van ‘geluk’, maar ik kom er niet in het minst van onder de indruk, want wat zijn de problemen eigenlijk? Hij piekert niet alleen, soms denkt hij ook: ‘ik denk bijvoorbeeld dat het onverstandig is tegen de stroom van een rivier in te zwemmen; wil je ooit uit het water komen dan heb je de beste kansen als je je mee laat voeren, als je het water echt begrijpt... In die geest’. De enige die over een vergelijkbare figuur zou kunnen schrijven is Remco Campert, maar die zit dan in de huid van zo'n personage (als in Sombermans' actie) en neuzelt en zevert er niet acht willekeurige ‘berichten’ oplos. Er was één aardige passage die mij deed opkijken: wanneer beschreven wordt dat Voordewind als kleine jongen met zijn nichtje in één bed slaapt, hij aan het voeten- en zij aan het hoofdeind. Verder was er één verlangen dat bezit van mij ging nemen: dat het gauw over zou zijn.
Martin Bril
peter gramberg
CP