Leven en werk van Arnold Toynbee, wereldhistoricus
Geschiedschrijver met de grote greep
Chris van der Heijden
Arnold Toynbee is de beroemdste historicus van de twintigste eeuw. Maar Pieter Geyl, internationaal zijn bekendste tegenstander, zette een vraagteken bij die beroepsaanduiding. In zijn ogen had de man meer weg van een profeet. Toynbee's A Study of History is een van de grootste verkoopsuccessen van na de oorlog. Maar het valt te betwijfelen of meer dan een handvol kopers die rij wijsheid ook werkelijk gelezen heeft. Arnold Toynbee raakt in zijn grote werk aan ongeveer alle thema's die een mens kan bedenken. Toch zal geen vakman daaruit kunnen citeren zonder zichzelf buitenspel te zetten. Arnold Toynbee zag zichzelf als de Herodotus of Thucydides van eigen tijd. Maar in historiografische handboeken wordt hij eerder als curiosum dan als voorbeeld opgevoerd. Arnold Toynbee is kortom - wat heet - een ‘vat vol tegenstellingen’.
Ook iets meer dan een halve eeuw geleden, toen de eerste delen van A Study of History verschenen (1934), was het schrijven van wereldgeschiedenis eerder het werk van nijvere compilatoren dan van serieuze historici. Maar geschreven werden ze en vaker dan tegenwoordig. De verklaring daaarvoor is de vanzelfsprekendheid van het perspectief. Eens (in ieder geval tot vóór de Eerste Wereldoorlog, met uitlopers tot 1940) waren westerse geschiedkundigen ervan overtuigd dat de enige juiste invalshoek Europees, nationaal en lineair was. Europees, dat sprak voor zich. Van daaruit immers werd de wereld gedomineerd; daar waren (zo dacht men) alle grote bewegingen ontstaan, uitvindingen gedaan, machten gegroeid; daarheen vloeide al het kapitaal, daarop waren alle ogen gericht. Binnen de Europese context waren de nationale staten het bindend element. Ook dat was evident. Frankrijk, Duitsland, Engeland en - recentelijk - Italië en Duitsland streden zowel binnen als buiten Europa om invloed; de burger voelde zich ‘patriot’ (wie kan de verbijstering van de vervolgde joden vergeten: zij hadden toch in der grosse Krieg gestreden, zij waren toch Duits...); de natie was meer dan het gebied tussen grenzen: zij was een Eenheid met een hoofdletter, een lichaam met een ziel en dus, net als het individu, de beste invalshoek voor een analyse. Het lineaire perspectief hing hiermee samen. Het was recenter en theoretischer, produkt van Verlichting en negentiende-eeuws positivisme, maar daarom niet minder vanzelfsprekend. De geschiedenis bestond uit een ontwikkeling van laag naar hoog: bovenaan stond Europa (‘Frankrijk’, zeiden de Fransen, ‘Engeland’ de Engelsen), onderaan die ‘halve apen in de koloniale rimboe’. Daartussen lag een scala van meer en minder. Alles ging richting beschaving, industrialisering, democratie, secularisatie, Entzauberung, affect-beheersing.
Wie zoiets niet inzag, werd een handje geholpen. Dat was de taak die voor Europa was weggelegd.
ARNOLD TOYNBEE
A Life
door William H. McNeill
Uitgever Oxford University Press, 346 p.
Importeur Nilsson & Lamm, f 68,30
david levine
Het schrijven van (wereld)geschiedenis was met andere woorden eenvoudiger dan tegenwoordig. Bijna zo simpel als voor gelovigen die in de tijd de hand van God zagen en in de mens zijn instrument; begonnen bij de schepping en naar het laatste oordeel toegeschreven Het historisch handboek werd daarom volgens een vast stramien gecomponeerd: het ontwaken in het Oosten, de bloei in Griekenland, het verval van het Romeinse Rijk, de opkomst van het christendom, het uiteenvallen van Europa in nationale staten, de oorlog tussen die staten, de industriële en Franse revolutie, de opbouw van de moderne samenleving, de uitwaaiering van Europa over de wereld, de desillusies van twee wereldoorlogen, het herstel onder Amerikaanse invloed maar de bedreiging door de Sovjetunie. Het stramien domineert derderangs werken, waaronder treurig genoeg vele schoolboeken, nog altijd. Maar de betere en academische geschiedschrijving heeft het verlaten, zonder er een duidelijk alternatief voor in de plaats te kunnen stellen. Het feit dat het merendeel van de historische produktie over een minuscuul thema handelt (een dorp als Montaillou, over één individu als Martin Guerre, een moment als de slag bij Bouvines of een onderwerp als de dood) staat voor meer dan professionele bescheidenheid. Het tekent de vergruizing van ieder evident perspectief. Geschiedenis in de zin van ‘eenheid met een duidelijke ontwikkeling’ is verdwenen. Wat overblijft, wellicht, is een zak boeiende snippers. Het is een omwenteling die veel meer betreft dan het vak alleen. Hier spreekt, opnieuw, een wereldbeeld.
Arnold Toynbee staat op de grens tussen deze twee uitersten. Hij werd geboren in 1889, Londen, en dus in het hartje van het machtigste rijk van dat moment. Was afkomstig uit een gegoede, intellectuele familie en huwde een meisje uit 's lands hoogste kringen. Rosalind heette zij, dochter van Gilbert Murray en lady Mary Carlisle (van Howard Castle). Van jongsaf was hij een opvallende leerling. Winchester, Balliol en bovendien de aangetrouwde familie: een topcarrière in de politieke dienst lag in het verschiet. Maar Toynbee koos de richting van zijn schoonvader, een van de meest verdienstelijke classici van zijn tijd. Tussen de voltooiing van Balliol en de aanvaarding van zijn eerste baan als ‘don’ aan datzelfde college, maakte hij in zijn eentje een reis door Griekenland. Dat gebeurde aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, van september 1911 tot augustus 1912. De afstand van eigen cultuur en de armoede op het Griekse platteland overtuigden hem van de verhevenheid van Engeland. ‘Dat wil zeggen van een groep landen die beschaafd genoemd kan worden,’ schreef hij in een brief naar huis. Dat niet alleen. Tijdens die reis ook vroeg hij zich af in
Vervolg op pagina 4