Een mix van Eric Ambler en Dracula
Deel 4 van Martin Koomens Portland-serie
Een zending monsters door Martin Koomen Uitgever Van Gennep, 202 p., f 27,50
R. Ferdinandusse
In de prachtige thriller The Mask of Dimitrios, verschenen in het voorjaar van 1939, dus vlak voor de wereldoorlog begon, wordt de hoofdpersoon voorgerekend dat Europa op dat moment zevenentwintig onafhankelijke staten bevat, die allemaal bezig zijn elkaar te bespioneren want elk land legt dossiers aan over de militaire kracht van de zesentwintig andere. Voor dat soort inlichtingen worden miljoenen uitgegeven, en een leger van zeker 50.000 beroepsspionnen verdient er een goeie vooroorlogse boterham aan. Daar komt dan nog bij dat in een flink aantal van die staten zich ook nog eens partijen (zowel extreem links als rechts) en nationale bewegingen manifesteren, die zich allemaal van de macht willen meester maken of zich willen afscheiden en daarom constant bezig zijn verwarring en onrust te creëren. Ook daardoor ontstond nog eens een extra overvloed aan spionageachtige activiteiten. Eric Ambler, de auteur van Dimitrios en de vader van de moderne spionagethriller, schreef tussen 1937 en 1940 zes boeken over dat Europa van de grenzen. Zijn personages verplaatsen zich per trein van douane tot douane. De wereld van de Europese spion in die tijd wordt bepaald door grenspalen, slagbomen, paspoorten, wachtkamers en mistige stations - en over alles hangt de schaduw van het rijzend fascisme.
Eén van de regels van het schrijven over spionage jaren dertig luidt dan ook: ‘hoe dichter bij de Balkan hoe minder pluis’. Bulgaren, om eens wat te noemen, zijn heel erg. Bij Ambler is Sofia een bolwerk van misdaad en sluwe agenten; wat toen al in de boeken stond lazen wij pas lang na de oorlog gewoon in de krant: de paraplumoord op Markov, de Bulgaarse KGB-terroristen en de Bulgaren achter de aanslag op de paus. De Roemenen waren ook niet mis. In Uncommon Danger (1937) schetst Ambler in een paar alinea's de politieke situatie achter veel criminele agitatie om de petroleum van Bessarabië:
‘De kleine Hitler van Roemenië is Cornelius Codreanu, en hij heeft een Göring in de persoon van generaal Zizi Cantacuzino. Codreanu was advocaat, totdat hij de Liga van de Aartsengel Michaël oprichtte. Later werd die naam gewijzigd in IJzeren Garde. Nog later werd het de Bond Alles-voor-het-Vaderland. De politiek van die partij is het gewone recept: antisemitisme, een corporatieve staat, bondgenootschap met Duitsland, actie tegen de “joodse en bolsjewistische dreiging”. De leden dragen groene shirts en houden zich bezig met politieke moord en terrorisme.’
Martin Koomen
bert nienhuis
Maar Roemenië heeft nog meer: de mysterieuze, onzichtbare krachten van Transsylvanië. Vorige maand nog richtten Amerikaanse CNN-verslaggevers in Sibiu hun camera's over de hoofden van de bewoners naar de donkere bergen op de achtergrond: het land, zo zeiden ze sonoor, van the living dead. Daar waart Dracula nog rond, daar heerst nog Vlad de Spietser (the Impaler) en daar woont nog gravin Elisabeth Báthori, die om jong te blijven zich baadde in maagdenbloed, wat in de loop van de jaren ruim zeshonderd meisjes het leven kostte.
De vooravond van een oorlog is de tijd van de grote, gruwelijke uitvindingen. Bij Ambler is de atoombom al inzet van veel machinaties. En juïst die Balkan is een ideale omgeving voor de thrillerschrijver een domme, bange bevolking schept ruimte voor waanzinnige geleerden om mensonterende experimenten uit te voeren. Ivans, geboren 1866, die vanaf 1917 tot zijn dood in 1935 de eerste grote serie Nederlandse detectives schreef, stuurde zijn speurders vaak Europa in. Hij stond bekend als een kenner van Hongarije, en in één van zijn laatste boeken, De Andere (1932), staat: ‘De Hongaar is een licht bewogen mensch. Een vriendelijk woord, in benauwde oogenblikken tot hem gericht, vergeet hij nooit en denkt daaraan steeds met bijna kinderlijke dankbaarheid terug...’ Hij weet ook hoe de kinderlijke, bewogen Oosteuropeaan het slimst kan worden aangepakt: ‘Ik gaf hem een goede Hollandsche sigaar en een slechte Hongaarse lucifer, waarop hij weldra met smaak zat te dampen.’ Ivans grote speurder was een Engelsman, Geoffrey Gill, en hij werd bijgestaan door de weinig briljante Nederlandse criminalist, mr. Willem Hendriks. (Ook hier al de wetenschap: de schurk in De Andere meet zich een dubbele identiteit aan door een opzienbarende uitvinding: met bolle, speciaal geslepen lenzen, die onder de oogleden gestoken kunnen worden, verandert hij de kleur van zijn ogen en daarmee ook de uitdrukking op zijn gelaat!)