Een obsessieve spokengeschiedenis
Juan Rulfo, schrijver van één roman
Pedro Paramo door Juan Rulfo Vertaling J. Lechner Uitgever Meulenhoff, 173 p., f 27,50
Eric Gobbers
Juan Rulfo (1918-1986) is een schrijver met een zeer beperkt oeuvre. Naast een verhalenbundel is de roman Pedro Paramo uit 1955 zijn enige literaire produkt. Voor deze nieuwe uitgave (de vertaling van Jan Lechner verscheen voor het eerst in 1962) werd de tekst aangevuld met twee beschouwingen: een van de auteur zelf naar aanleiding van het dertigjarig jubileum van zijn roman in 1985 en ‘nostaligische notities over Juan Rulfo’ door Gabriel García Márquez. Beide schrijvers laten het mysterie van het boek onaangeroerd.
Als Rulfo enigszins ter zake komt schrijft hij dit: ‘Pedro Paramo is in de grond van de zaak ontstaan uit een beeld, namelijk het zoeken naar een ideaal dat ik Susana San Juan heb genoemd. Susana San Juan heeft nooit bestaan: zij werd bedacht naar aanleiding van een klein meisje dat ik kort heb gekend toen ik drie was (...) Toen ik Pedro Paramo schreef, dacht ik er alleen maar aan hoe ik van een grote obsessie af kon komen. Want om te schrijven lijd je echt.’
Met die gegevens is men geneigd het kleine meisje als Rulfo's obsessie te zien en vorm/inhoud van die obsessie is dan de roman. Maar net als bij Kafka met wie Márquez de Mexicaanse schrijver vergelijkt, is het literaire werk op een onverklaarbare manier zonder centrum. Na enkele bladzijden wordt de lezer een parallelle wereld binnengevoerd waar de grens tussen dood en leven is vervaagd. Het verhaal van de verteller, dat traditioneel begint (‘Ik was naar Comala gekomen omdat me gezegd was dat daar mijn vader, een zekere Pedro Paramo, woonde’), wordt al na enkele pagina's een spokengeschiedenis. De eerste persoon die hij ontmoet en aan wie hij de weg vraagt, is volgens een oude vrouw bij wie hij logeert, allang dood en zijzelf hoort de stemmen der doden omdat zij jaren geleden overleden is, maar nog steeds geen rust heeft gevonden.
Even over de helft verlaat de verteller zijn rol na zich bij de doden te hebben vervoegd die ook in hun graf de eindeloze verhalen over Pedro, Susana en het verdoemde dorp Comala blijven vertellen.
Het ‘geheim’ van de roman is de extremiteit van de gevoelens waaruit hij ontstaan is. De weigering van realistische conventies is allesbehalve een esthetisch spelletje, het is een wanhopige en tot mislukken gedoemde poging om het onmogelijke vast te houden. Als Pedro eindelijk zijn jeugdliefde Susana San Juan terugziet en met haar trouwt, komt zij meteen in een permanente doodsstrijd terecht: de ene afwezigheid loopt over in de andere.
Het schrijverschap van Juan Rulfo heeft deze ene roman opgeleverd die de grens van dat wat uitgedrukt kan worden heeft bereikt. Verder schrijven was onmogelijk omdat de schrijver op een punt was aangeland waar veel auteurs nooit toe komen en waar het verdriet over de beperktheid van de menselijke staat getroost wordt door de duizelingwekkende vermenging van het leven met de dood.
■