Gedicht
Snackbarmeisje
De bel luidt keer op keer: de snackbar
met klanten die hun lippen stulpen
alsof ze nectar slurpen. Zij in kleurig zomers.
Zij voelt hoe in haar sirenen dreinen, af en toe
valt zij stil. Zij staat lang en zuiver.
De wormtakel trekt sentimenten in haar lichaam.
Eerst ontkleed en vochtig, later bruin.
Zij kleurt, gelijk haar voedsel, in de olie.
Eens in de werkweek een badpak op het water
en met een kabel aan een snelle boot:
de klater van één gulden dag, deposito
voor een bestaan tot aan de dood.
De verrijking is de doortocht tussen golven.
Haar haren blijven in de bevrijding
vet en stijf. Haar witte handen
omklemmen de beugel van de draad.
Wat zij scherp voelt, is een leegte
niet als het verlies van iets maar
als maagdenglas dat nog gekleurd moet worden.
En al dat spattend water bij het vet,
duizendkleurig flonkerend toverwater
En het strand, de zon en de jaloerse vrouwen?
Uit: Een tijger onderweg. Gedichten. Querido, f 19,50.