Afgeprijsd
Meesterwerken in Nederlandse vertaling, met leeslint. Balzacs boek over het wezen van de macht bijvoorbeeld, De huid van chagrijn uit 1831, waarmee hij groot contemporain respect verwierf. Hoe meer hoofdpersoon Raphael de Valentin in zijn lusten voorziet, hoe kleiner zijn talisman wordt. Rijk geschreven en gefantaseerd, met prettig satirische ondertoon. George Eliot beschreef in De molen aan de Floss (1860) met autobiografische implicaties in het conflict tussen een broer en zuster de botsing tussen een naar liefde hunkerende jonge vrouw en haar middleclass omgeving. Geëngageerd proza, herontdekt door feministen: achter het mannelijk pseudoniem verschool zich een vrouw. Thomas Hardy's De burgemeester van Casterbridge (1886) beschrijft opkomst en ondergang van Michael Henchard. Deze landarbeider met grote maatschappelijke eerzucht verkoopt vrouw en kind en brengt het tot burgemeester. Op het hoogtepunt van zijn roem slaat het verleden terug. Een ware tragedie. In De rode letter (1850) volgen we het moeizame bestaan van Hester Prynne en haar bastaardkind Pearl. In het puriteinse Boston van de zeventiende eeuw weten ze zich op de been te houden, maar de moeder vraagt zich af of het leven van vrouwen, ‘zelfs de gelukkigsten onder hen’, eigenlijk wel zin heeft. Een prachtige, en ook schitterend gestructureerde noodlotsroman, waarvoor Nathaniel Hawthorne zeer veel uit populaire (driestuivers-)literatuur putte. Meer vrouwenleven in Arthur Schnitzlers Therese (1928). 106 Korte hoofdstukjes vormen een kroniek, waarin een naïeve jonge vrouw het slachtoffer wordt van een Casanova. Over de decadentie van een vrouwenkarakter en - natuurlijk bij Schnitzler - van Wenen. Het einde is droevig: Therese wordt door haar zoon gewurgd. Emile Zola ontving een tijdlang wekelijks jonge schrijvers bij hem thuis in Médan, waaronder de Maupassant, Huysmans,
Céard, Hennique en Alexis. De Frans-Duitse oorlog (1870-71) behoorde tot het recente verleden en gezamenlijk publiceerden ze in 1880 De avonden te Médan, een bundel verhalen over de verschrikkingen van de oorlog. Schitterende beschrijvingen van Huysmans, bijvoorbeeld over het veldhospitaal waaruit hij samen met enkele anderen wegens gebrek aan oorlogsverwondingen wordt verwijderd:
‘Wat mankeer jij?’ ‘Een negenoog.’ ‘O! En jij?’ ‘Dysenterie.’ ‘En jij?’ ‘Een gezwel.’ ‘Maar zijn jullie dan helemaal niet in de oorlog gewond geraakt?’ ‘Helemaal niet.’ ‘Goed! Pak jullie ransels maar weer op.’
Ondanks de grote invloed die Zola op hem had, is de Maupassant bepaald geen slaafs navolger. In een voorwoord bij zijn geschiedenis van twee uitelkaar groeiende broers in Pierre en Jean (1888) neemt hij afstand van Zola's naturalistische theorieën. Zola is naar de Maupassants smaak zelf trouwens meereen romanticus dan naturalist, een ook door anderen waargenomen karakteristiek die er onder meer voor zorgde dat de contemporaine Nederlandse Zola-criticus Jan ten Brink Zola ondanks diens ‘fel-realistische’ beschrijvingen toch kon bewonderen. De Maupassant koos voor de psychologische roman, Pierre en Jean is daar een adembenemend voorbeeld van. (Alle in deze alinea genoemde werken f 9,90)
De kunsthistoricus Andree de Bosque stelde een lijvig boek samen over het 16de-eeuwse maniërisme. Hij laat zien dat vele kunstenaars het roerige Nederland verlieten, om vooral in Italië de invloed te ondergaan van schilders als Carravaggio, Raphaël, Titiaan of Tintoretto. Veel aandacht besteedt De Bosque aan de rol van de mythologie bij de maniëristen. Zijn boek bevat zowel een thematische benadering, als hoofdstukken die afzonderlijk aan schilders als Goltzius, Cornelis van Haarlem of Joachim Wtewaal zijn gewijd. De Bosaues Mythologie en maniërisme in de Nederlanden is een rijk boek, met buitengewoon veel beeldmateriaal. De beschouwingen lijken mij niet overal even ‘definitief’. Voor een beeld van het maniërisme in den brede kan men nog altijd beter terecht bij Gustav René Hockes meesterlijke Die Welt als Labyrinth (1957). Dat neemt niet weg dat De Bosque in zeer leesbaar proza een gedetailleerd beeld schetst van een zo lang verwaarloosde, maar uiterst belangrijke periode in de Nederlandse kunstgeschiedenis. (324 p., f 95,-)
Bill Henderson stelde een eigenaardig boekje samen: Rotten Reviews (92 p., f 9,90). Boude uitspraken over Atwood, Beckett, Bellow, Burgess, Burroughs, Carver, Céline, Donleavy, Ginsberg, Gardner, en vele anderen. The Crying of the Lot door Thomas Pynchon wordt ‘a curiously dead novel’ genoemd, Franny and Zooey van Salinger wordt wel heel pijnlijk ‘cute’ genoemd. ‘De keuze van bad blurbs voor Rotten Reviews was tamelijk eenvoudig,’ schrijft Henderson in een voorwoordje. Het gelijk is aan zijn kant. Een verzameling negatieve oordelen zoals in Rotten Reviews heeft daarbij iets ranzigs, maar dat verhoogt het leesplezier niet in de laatste plaats.
Wat aten de oude Egyptenaren? Jon Manchip White geeft een opsomming van een tamelijk aangeklede dis in Everyday Life In Ancient Egypt: ui, bonen, knoflook, linzen, spinazie, wortelen en sla met dressing, prei, radijzen, rapen, komkommers, meloenen, pompoenen, vlees van ossen, ganzelever, lam en geit, eend, kraanvogels, gazellevlees, dit alles besprenkeld met zoete wijn. Eenvoudiger Egyptenaren moesten zich met brood, bier en een ui tevreden stellen. In dit Egyptedeeltje van de bijzonder aardige serie ‘Everyday Life In...’ verder aandacht voor huisvesting, transport, landschap, kleding, opbouw van de samenleving et cetera. Volgens White waren de Egyptenaren romantisch aangelegd: huwelijken uit liefde kwamen net zoveel voor als door ouders bekokstoofde verbintenissen. De huistiran is in Egyptische verhoudingen een zeldzaam verschijnsel - die zou zich pas in islamitische tijden ontwikkelen. (200 p., f 17,50)
The Lantern Bearers is de titel van een door Jeremy Triglow samengestelde bundel essays van Robert Louis Stevenson. Naast stukken over wandeltochtjes, ijdelheid, Walt Whitman, Edinburgh, Robert Burns, John Knox en de vrouwen, Samuel Pepys, dromen, auteur en uitgever, zijn eigen debuut Treasure Island, het karakter van honden en de opleiding tot ingenieur spreekt het openingsstuk over de ‘filosofie van de paraplu’ misschien nog wel het meest tot de verbeelding. De door Robinson Crusoe van palmbladeren gemaakte paraplu staat volgens Stevenson voor de hele Britse cultuur: ‘Voor de oppervlakkige beschouwer is de hete zon van Juan Fernandez voldoende aanleiding voor Crusoe's merkwaardige luxe keuze. Maar dat was het niet: de herinnering aan een verdwenen respectabiliteit riep om een uiterlijk teken, en het resultaat was: een paraplu. Een religieuze schipbreukeling zou wellicht een klokkentorentje hebben gebouwd en zich op de zondagochtend hebben getroost met namaakkerkklokken, maar Crusoe was eerder een moralist dan een piëtist, en zijn bladerparaplu is het mooist denkbare voorbeeld van de uitdrukking van geciviliseerde geest onder barre omstandigheden.’ (290 p., f 15,90)
ATTE JONGSTRA
Bovenstaande titels zijn verkrijgbaar bij Boekhandel Het Martyrium, Van Baerlestraat 170-172 Amsterdam.