Wakkere strijders
De overgrote meerderheid van de mannen wordt gevormd door keizers (zoals Alexander de Grote, die werkelijk een verbluffend ‘Nachleben’ blijkt te hebben, Augustus, Elagabalus, Nero), Perzische, Griekse en Romeinse koningen (Darius, Cambyses, en Cyrus; Cleomenes en Polycrates; Numa Pompilius en Tarquinius) of politici c.q. staatslieden (Alcibiades, Lycurgus, Pericles en Solon; Cato de oudere en Cato de jongere, Cicero, de Gracchen). In totaal ongeveer veertig lemmata.
Een volgende omvangrijke groep (van meer dan twintig) wordt gevormd door beroemde veldheren of wakkere strijders: Caesar, de Bataaf Julius Civilis, de Carthager Hannibal, de slavenleider Spartacus, de Romein Scaevola die als krijgsgevangene zijn rechterhand in het vuur stak om te laten zien dat hij folteringen niet vreesde.
Restanten van het enorme standbeeld van Constantijn de Grote uit 313 na Christus.
Antonius en Cleopatra geschilderd door Sir Lawrence Alma-Tadema, 1885
Cicero (106-43 voor Christus)
Kleinere groepjes zijn de kunstenaars (drie: Apelles, Arion, Perillos) en intellectuelen (acht, onder wie Apollonios van Tyana, Diogenes, Empedocles, Seneca, Socrates en Timon de mensenhater, die de Atheense volksvergadering meedeelde ‘dat hij een huis ging bouwen en daarvoor een vijgeboom, waaraan al vele Atheners zich hadden opgehangen, moest laten kappen: degenen die zich nog wilden opknopen, zouden daarom haast moeten maken’). Er zijn ook nog twee beroemde vriendenparen opgenomen: Damon en Pythias, Harmodios en Aristogeiton, en één beroemde sporter: Milon uit Kroton.
Het boek is voorzien van eenenzestig illustraties. De meeste kunstvoorwerpen stammen begrijperlijkerwijs uit oudheid (zeventien) en de renaissancistische zestiende of zeventiende eeuw (vierentwintig). De (christelijke) middeleeuwen leveren slechts vijf illustraties. Uit de achttiende eeuw zijn negen plaatjes afkomstig, de negentiende eeuw heeft er nog zes, maar de twintigste eeuw niet één! Is dat symptomatisch voor het verval van de kennis en invloed van klassieke historische exempels (in tegenstelling tot mythologische figuren) of hebben de samnenstellers hier niet zo goed gezocht? Benieuwd geworden ben ik gaan tellen in het vorige boek, Van Achilleus tot Zeus, dat vierentachtig illustraties blijkt te hebben, ook vooral uit oudheid (zesendertig) en zestiende/zeventiende eeuw (dertig). Daar zijn acht plaatjes afkomstig uit de negentiende eeuw en twee uit de twintigste. Valt me ook tegen eigenlijk.
Wanneer ik in het vervolg nog enkele andere vragen opwerp en aanvullingen geef, dan doet dat niets af aan mijn bewondering voor Van Alexandros tot Zenobia, waarin vele zaken staan die mij totaal onbekend waren. Het is een zeer praktisch werk waarvan ik veel heb geleerd en dat nog vaak op mijn tafel zal liggen. Daarvan dus bij voorbaat akte.
Moormann en Uitterhoeve verantwoorden echter nergens hun keuze voor juist deze 104 hoofdstukken. Waarom wél de bovengenoemde kunstenaars en intellectuelen, maar geen denkers als Plato of Aristoteles? Zij zijn niet alleen met hun werk, maar ook als legendarische personen vanaf de vroege middeleeuwen tot vrijwel vandaag zeer vitaal gebleken. Er bestaan honderden schilderijen en beelden van ze, ze figureren in talloze verhalende teksten en gedichten. Hermann Brochs Der Tod des Vergil verscheen nog maar enkele maanden geleden in een Nederlandse vertaling. Hans Berghuis publiceerde in 1987 een bundel Een winter in Tomi, waarin de verbannen Ovidius hoofdpersoon is. In 1988 verscheen Christoph Ransmayr, Die letzte Welt, ook over de verbannen Ovidius. Waarom worden wel Romeinse keizers als Tiberius en Trajanus besproken, maar niet Marcus Aurelius, wiens ruiterstandbeeld een van de vermaardste en invloedrijkste kunstprodukten uit de oudheid is. (Dat beeld is trouwens lang aangezien voor de in Van Alexandros tot Zenobia wél opgenomen Marcus Curtius Rufus die zich met zijn paard in een plotseling ontstane aardspleet op het Forum Romanum zou hebben gestort om de Romeinse repubiek te redden.) De invloed van Marcus Aurelius' Zelfbespiegelingen is enorm geweest. Ze spelen met de keizer zelf een grote rol in Walter Paters Marius the Epicurean (1885) waarover Yeats ooit zei dat het voor zijn generatie het enige heilige boek was. Couperus-biograaf F.L. Bastet maakte omstreeks 1953 een sonnet op Aurelius' ruiterbeeld en schreef in 1987 dat de Zelfbespiegelingen voor hem vaak richtlijn en wet zijn geweest. De dichter Leopold maakte in 1908 zelfs een wetenschappelijke teksteditie van het werk. In 198O verscheen L'usurpation ou le roman de Marc Aurèle van François Fontaine, in 1975 voorafgegaan door
Wie ein Fremder im Vaterland van de Oostenrijker Alexander Giese. Giese beschrijft, kennelijk geïnspireerd door zijn landgenoot Hermann Broch, de laatste dagen voor de dood van de keizer.