Loos vertoon
Er is een stelletje ongehoorde rijkaards (tussen haakjes: wat is de beschrijving van dit soort puissant rijke milieus toch irritant en goedkoop met hun eeuwige champagne schenkende butlers: behalve Hermans kan ook Mulisch er nauwelijks genoeg van krijgen: De elementen; De pupil) en deze familie De Lune wil een koffer met geld en waardepapieren naar het buitenland smokkelen. In plaats van dat zelf even te doen (welke auto wordt nog aan de grens gecontroleerd?) laten ze er een Nederlands meisje mee op de trein stappen, waar de douane merkwaardigerwijze komt inspecteren en haar nog bijna betrapt. Wie heeft er de laatste twintig jaar als toerist ooit een koffer hoeven openmaken in de trein? Maar goed, zelfs al was dit basisverhaal waterdicht, dan nóg is het geen illustratie van Hermans' eigen wereldleer, dat toeval en misverstand ons lot regeren.
Weliswaar wordt ook dit au pair-meisje stevig bij de neus genomen en voor een minder nobel doel ingzet dan zij gelooft, maar de schrijver speelt het absoluut niet klaar ons daarvoor te interesseren, al was het maar omdat hij ons geen inzicht gunt in de werkelijke motieven op grond waarvan de gewetensbezwaarde oude generaal op zijn sterfbed bedrogen wordt door zijn kleinzoon in samenwerking met zijn eigen notaris.
W.F. Hermans, tekening Siegfried Woldhek
Trouwens dat hele knagende geweten van generaal De Lune wordt wel herhaaldelijk in verband gebracht met een moreel dilemma dat Kant beschrijft, maar dat is loos vertoon van dure namen. Dat iemand terug behoort te geven wat hij in bewaring heeft genomen - daar heb je geen hogere ethiek voor nodig. Maar de hele casus is volstrekt irreëel. Hermans heeft een joodse zakenman bedacht die in de oorlog bankpapier en effecten in een koffer stopt en aan de generaal in bewaring geeft. Maar welke kapitalist zou deze (snel hun waarde verliezende) papieren op deze manier hebben afgegeven? De eigenaar zou toch op zijn minst gevraagd hebben het geld goed te beleggen. Of hij had de koffer kunnen vullen met diamanten en goud. Hermans denkt kennelijk dat de gemiddelde effectenbezitter net zo onnozel is als de gemiddelde lezer, zodra het om geld gaat. Want waarom zou de emigrerende joodse bezitter zijn kapitaal niet gewoon aan een bank hebben toevertrouwd? Daar zou het keurig en waardevast zijn bewaard, zélfs als er bij was verteld dat het om joods bezit ging. Ook in Nederland, waar de anti-joodse maatregelen heel wat verder gingen dan in Frankrijk, kreeg iedere kapitaalbezitter na de oorlog zijn geld, dat hij bij het bankiersbedrijf van Lippmann-Rosenthal had moeten deponeren, nagenoeg ongeschonden terug.
De hele centrale plot deugt dus van geen kanten en dat de beeldige Paulina (Hermans vertelt wel tien keer dat ze zichzelf met veel plezier naakt in de spiegels van haar badkamer bekijkt) misschien tegelijkertijd bespied werd door de voze oude generaal - wie kan het wat schelen? Als ontknoping van de roman is het wel erg mager en zelfs als het waar is binnen het verhaal, zou men dat pleziertje niet gauw aan een doodzieke bejaarde (die er niemand kwaad mee doet) misgunnen.
De hele vertelling wordt dus aangedreven door een motor die niet deugt en eindigt in een ontknoping die niet kenmerkend is voor het volle leven van de rijke medemens, maar berust op een armzalig stuntje van kleinzoon De Lune die zijn grootvader vlak voor diens dood nog even een loer draait. Het pleit in zekere zin voor Hermans dat hij er geen idee van heeft hoe het bij werkelijk stinkend rijke mensen toegaat. Die zijn juist zo ergerlijk rijk geworden omdat ze nooit een dubbeltje te veel uitgeven: dus zouden ze er niet over piekeren tienduizenden guldens te investeren in het verwennen van een au pair-meisje, als ze voor een paar honderd gulden een betrouwbare koerier kunnen inschakelen om het geldtransport te verzorgen. Maar dat hele probleem waar het boek omheen is geweven, de kwestie van het overhevelen van kapitaal naar Zwitserland (c.q. Luxemburg) berust op een verkeerde voorstelling van zaken. De crux zit op pagina 257 waar Hermans lapidair belijdt: ‘Het zo maar laten overschrijven op een Zwitserse bankrekening is absoluut onmogelijk. Dit is de moeilijkheid.’ De werkelijkheid van het zwarte-geldcircuit bewijst wel anders. De Ceauşcscu's, de Marcossen en de Noriega's stuurden ook geen au pairmeisje met een koffertje de grens over om hun rijkdommen naar een bankrekening in Zwitserland te transplanteren. Men boekt het geld gewoon over naar moeilijk traceerbare zakenrelaties.