Hypochondrie
Meer vreugde beleeft Multatuli aan zijn Duitse pleegkind Woutertje. In deel XX vinden we er vele, vertederende bewijzen van. Relatief veel aandacht ook besteedt Multatuli aan de letterkunde. Multatuli houdt er hier en daar merkwaardige voorkeuren op na. Zo roemt hij het proza van de volstrekt vergeten Gerard Valette als het beste van zijn tijd, terwijl hij Dante ‘een ellendige, geesteloze en kinderachtige rijmelaar’ vindt, maar dat is dan ook een Italiaan. Bosboom Toussaint vindt hij verder ‘misselijk’. Allard Pierson een ‘krankzinnig waarheidszoeker’, Vosmaers Amazone ‘doet hem zeer’. Van Zola kent hij alleen Nana: ‘Geheel in overeenstemming met de natuur had de dichter haar moeten laten sterven aan vuiligheid van anderen oorsprong dan het bezoeken van een ziek kind. Nana had aanspraak op syphilitische verrotting voor haar dood.’
In de jaren 1879-1880 lijkt Multatuli op te leven. Hij is nog wel kortademig, maar de astma neemt een minder centrale plaats in zijn bestaan in. Hypochondrische aanleg toont Multatuli nog steeds, getuige de verrukkelijke briefpassages over onderhuidse zwellingen rond zijn linkertepel, klaarblijkelijk ontstoken talgkliertjes, door de patiënt zelf even voor steenpuisten versleten, maar zeer spoedig groeit er in Multatuli's voorstelling een ernstige borstkanker. Kleine ongemakken als kiespijn en een zware arm hinderen hem soms bij het brievenschrijven, de dood is nog steeds een welverdiende rust om naar uit te zien, maar op veel plaatsen is Multatuli toch bijna onherkenbaar vrolijk. Van een lezingentournee die elke schrijver volkomen zou uitputten, lijkt hij juist op te knappen. Geroutineerd organiseert hij zijn reizen kriskras door Nederland, doet hier en daar inkopen (driehonderd sigaren in Leeuwarden bijvoorbeeld), laat zich door slechte verbindingen niet uit het veld slaan en huurt in Zeeland zelfs voor zich alleen een sleepboot om maar op tijd te zijn bij een volgende toespraak (het levert hem in een satirisch tijdschrift een vergelijking op met Vernes wereldreiziger Phileas Phogg). De toon van zijn vele brieven aan Mimi en vrienden wordt steeds opgewekter, het sprankelt van geest en geestigheid, méér dan de jaren daarvoor. En dat wil heel wat zeggen, want zijn correspondentie in de jaren tot 1879 maakten hem al tot de grootste briefschrijver die Nederland ooit heeft gekend.
■