Hoe de schimmenwereld werkt
Ron Kaal leest de televisie
De Orpheus-machine Beschouwingen over televisie door Ron Kaal Uitgever De Harmonie, 166 p., f 29,90
Cyrille Offermans
Over de televisie is de laatste jaren heel wat afgepraat; ook, zij het zelden op eigen initiatief, door mijzelf. Het uitgangspunt was daarbij haast altijd defensief en globaal: die arme schriftcultuur die in haar voortbestaan werd bedreigd door de oprukkende beeldcultuur. Pogingen om zich à la Eco of Enzensberger met afzonderlijke programma's in te laten, waren schaars. Alleen daarom al is er reden aandacht te schenken aan De Orpheus-machine (televisie als ‘instrument om de schimmenwereld mee te betreden’) van Ron Kaal.
Dit boek - drieënveertig zeer korte en drie wat langere stukken - heeft in elk geval de verdienste dat het medium serieus wordt genomen, en niet vanuit een moralistisch parti-pris. De auteur gaat analytisch, zo men wil: semiotisch te werk. Een tv-programma is voor hem ‘een cumulatie van tekens’ en regelmatig heeft hij het over denotaties, connotaties en associaties, kortom, Barthes spreekt een woordje mee. Maar daarmee is niet gezegd dat dit boek het werk is van een door het jargon van de meester geblindeerde epigoon, integendeel, Kaal formuleert doorgaans elegant en puntig.
Zijn interesse gaat vooral uit naar de esthetiek van de triviaalste en meest modieuze programma's. Zo doet hij een boeiende poging de aantrekkingskracht van de Mini Playback Show te verklaren (boeiend maar betwistbaar: hij ziet in ‘het spel dat de zangeres met de microfoon speelt’ iets wat ik er althans niet in vermag te zien, namelijk ‘een symbolische pornovoorstelling’), beschrijft hij het contrast tussen EO en Veronica op woensdagavond (‘De EO kent als model de huiskamer: verenigd in devote aandacht. Veronica neemt als model de disco: vervreemding door muziek (...) onder alle muziek klinkt de ritmebox, als de hartslag van een monster dat van alle muziek moes maakt’), geeft hij aan waarin de hypocrisie van de Pin-up Club schuilt (het voyeurisme wordt gelegitimeerd door het in een pseudo-documentair kader te plaatsen, de fotoserie als zwaar werk van een ster zodat ‘close-ups van borsten en billen (...) statiën worden in een carrièreoverzicht van het model’) en legt hij uit dat het begroetingsritueel in het begin van Wedden dat...? een frappante overeenkomst vertoont met het strikt hiërarchische begroetingsprotocol zoals Norbert Elias dat in Die höfische Gesellschaft beschrijft.
Zijn bijzondere belangstelling genieten ook allerlei tv-verschijnselen die niet als programma betiteld kunnen worden maar eerder te maken hebben met aandachttrekkerij voor of tussen de programma's, zoals het computergestuurde beeldmotief aan het begin van het journaal en de zogenaamde sampling, de tussendoorfilm bestaande uit willekeurig bij elkaar geharkte shots uit bekend filmmateriaal. Op zijn best is Kaal wanneer hij zich wat meer ruimte (dan die van de column) gunt om videoclips en reclamefilmpjes te onderzoeken. Niet omdat de conclusies daarvan nu zo opzienbarend genoemd moeten worden - dat een produkt ‘niet op zijn kwaliteiten wordt verkocht, maar op zijn associaties’ is geen schokkend nieuws. Wel omdat Kaal uitlegt hoe dat precies werkt: hij geeft de intuïties van de kijker zogezegd het nodige analytische houvast.