Thuis-aspect
Deze laatste vorm van Italië-gevoel komt in de bundel overigens weinig aan bod: de meeste schrijvers hebben het over ervaringen die ze hebben opgedaan in Italië zelf. Toch denk ik dat het Italië-gevoel, zeker als men de tijdsduur erin betrekt, bij vele Italië-minnaars thuis even sterk en zeker zo duurzaam werkt als aan de overzijde van de Alpen. Hoevele Nederlanders houden zich niet met een gelukkigmakende exclusiviteit het hele jaar door bezig met het lezen van Italiaanse literatuur, het luisteren naar Italiaanse muziek, het kijken naar Italiaanse films, het bezoeken van aan Italië gewijde tentoonstellingen, enzovoorts.
Dit ‘thuis-aspect’ komt het meest rechtstreeks aan de orde in het stuk van J. Bernlef: hij rept met geen woord over Italië, maar steekt zijn bewondering voor een van de grootste schrijvers uit dal land, de ‘literaire spelbreker’ Italo Calvino, niet onder stoelen of banken. Zeer inventief op dit punt is ook het mooi gecomponeerde verhaal van Frans Denissen: hij beschrijft een tocht langs een aantal kroegen in Antwerpen, waarbij de Italiaanse namen van die kroegen (Tivoli, Roma, Firenze, Triest) ervoor zorgen dat zijn herinnering als vanzelf naar die plaatsen afdwaalt.
De zes andere bijdragen gaan rechtstreeks over Italië: het zijn verhalen, reisbeschrijvingen, herinneringen en overpeinzingen, die voor elke Italië-liefhebber het lezen meer dan waard zijn. Bas Heijne en Oek de Jong beschrijven (of verzinnen, maar waarschijnlijk is dat hetzelfde) beiden een sappige Italië-belevenis; Hella Haasse laat ons delen in de gevoelens en indrukken die zij opdeed tijdens een reis door Latium, Umbrië en Toscane: Bertus Aafjes mediteert liefdevol en melancholisch over Rome als plaats van geestelijke initiatie, een stad ‘waar zijn ziel thuis is’; Geerten Meijsing haalt, nostalgisch verwijlend bij de krakkemikkige automobielen van zijn vader, herinneringen op aan zijn vroegste Italië-reizen; Hélene Nothenius schrijft een, in de dubbele betekenis van het woord, doorleefd stuk over de tijd dat ze in Italië woonde.
Deze laatste bijdrage heeft mij wat betreft het Italië-gevoel eigenlijk het meest aan het denken gezet. Nolthenius is over haar jarenlange verblijf in het zuiden duidelijk enthousiast: haar gloedvolle en levendige notities over het dagelijks leven in Toscane laten daar geen twijfel over bestaan. Toch keert zij op een gegeven ogenblik Italië de rug toe en gaat zij weer terug naar Nederland. Met de zin: ‘Wij Italianizanten, wij zijn de eeuwig ontheemden’ geeft zij uitdrukking aan de tweepoligheid van haar geest. In dit reversibele heimwee, waarvan niet alleen het stuk van Nolthenius maar ook de bundel als geheel is doortrokken, ligt, denk ik, de sleutel tot het Italië-gevoel. Misschien moet je om echt van Italië te genieten, wel in Nederland blijven wonen. Voor mijn verstand is Italië een land als alle andere, voor mijn hart is het een land van liefde en geluk. Ofschoon ik weet dat mijn Italië-gevoel, om met de dichter Leopardi te spreken, niet meer is dan een dolce illusione, wil ik het toch zo lang mogelijk blijven koesteren. En ik denk dat me dat het best zal lukken door steeds weer opnieuw naar Italië toe te gaan, maar ook steeds weer opnieuw naar Nederland terug te keren.
■