Tijdschrift
Het wetenschappelijk onderwijs in de moderne talen is in Nederland betrekkelijk jong, stelt H.J.L. Vonhoff in een betoog in Hollands Maandblad 1989/12. In 1876 wordt de mogelijkheid om aan een der universiteiten Frans, Duits, of Engels te gaan studeren pas werkelijkheid. Het Frans was uiteraard lange tijd de universitaire voertaal, maar onderwerp van studie was de taal niet. In een drietal lezingen in Hollands Maandblad wordt de verhouding tussen het Nederlands en de moderne talen Frans, Duits en Engels besproken. J.J. Peereboom vindt het in zijn bijdrage jammer dat de invloed van het Frans op onze taal nu zo gering is geworden. Veel kennis van het Frans zou tot een zorgvuldiger hanteren van het Nederlands leiden, denkt hij. Maar ja, de Nederlander op de camping behelpt zich met zo min mogelijk vreemde taal en is voornamelijk geïnteresseerd in de Franse eet- en drinkcultuur. Want behalve Sartre en Camus heeft Frankrijk de Nederlanders vooral de wijnconsumptie en de bijbehorende wijncultus gebracht. Rudy Kousbroek probeert een aardiger betoog over de invloed van het Engels te geven. Het heeft lang geduurd voor het Engels Nederland veroverd had. Er werd met een zeker dédain op de taal neergekeken; vooral het Amerikaans behoorde bij een onbeschaafd stelletje mensen. Tijdens Kousbroeks schooltijd, vlak na de Tweede Wereldoorlog, was het verboden om Amerikaanse schrijvers op de literatuurlijst Engels te zetten. Nu is het tij gekeerd en spreekt iedere zichzelf respecterende Nederlander een woordje Engels mee. Met graagte zelfs: Kousbroek spreekt van het ‘KLM-Engels’, een beperkt Engels dat de voertaal is van sommige Nederlanders die hun moedertaal nog uitsluitend gebruiken voor familiecontacten en cafégezelligheid. Het best onderbouwde en meest serieuze stuk over de taalkwestie is H.J.L. Vonhoffs stuk over het Duits, dat de meeste intellectuele Nederlanders in de eerste helft van de negentiende
eeuw zo goed beheersten, dat vertalingen van belangrijke Duitse werken niet nodig waren. Waar de breuk in kennis en waardering van het Duits ligt is duidelijk, maar toch, de uitspraak van de tijdelijke eerste naoorlogse burgemeester van Amsterdam, die het onderwijs in het Duits op de scholen wilde afschaffen, is uiteraard nooit geëffectueerd. In A.L. Schneiders' bijdrage ‘Het verbrokkelde paradijs’ komt het omgekeerde aan de orde. Niet de invloed van een vreemde taal op het Nederlands beschrijft hij, maar juist hoe de moedertaal in den vreemde stand houdt. De ik in zijn verhaal is aan het eind van zijn diplomatieke carrière te werk gesteld in Nieuw-Zeeland en bezoekt daar verschillende geëmigreerde landgenoten. Op weg naar het zestigjarig huwelijksfeest van het echtpaar S. dat woont in een vrijwel geheel oorspronkelijk Nederlandse boerenkolonie, lijkt zelfs het landschap vernederlandst, totdat de berg Egmont opdoemt. ‘Groen groen knollenland zover het oog reikt, groen groen weiland met het zwartbonte melkvee. Het was alsof ze het oude land met zich hadden meegenomen en gedrapeerd over de bollingen en heuvels van het vreemde nieuwe land.’ Van geheel andere orde en pijnlijk goed geschreven is het verhaal ‘Noli me tangere’ van K. Gerritse. Ik las het met die combinatie van fascinatie en weerzin die je ook hebt bij het bekijken van foto's met zeer gewelddadige taferelen. Je wilt niet kijken, gruwt van de aanblik, maar kijkt toch. Zo bezorgt de realistisch precieze beschrijving van Tanja's poging tot zelfmoord je een misselijk gevoel in de buik. Ook haar gelaten stemming vol zelfverwijt daarna is akelig goed getroffen.
EVA COSSEE