Een authentieke vroeggeboorte
‘De neonbijbel’ van John Kennedy Toole
De neonbijbel door John Kennedy Toole Vertaling Maarten Polman Uitgever Veen, 152 p., f 24,90
Eric Gobbers
Twintig jaar geleden reed de eenendertigjarige John Kennedy Toole naar een verlaten plek in Mississippi en pleegde zelfmoord. Hij kon niet vermoeden dat hij in 1989 uitgegroeid zou zijn tot een literaire legende. In 1980 verscheen namelijk zijn roman A Confederacy of Dunces (Een samenzwering van idioten) en het boek werd een best-seller, waarop zelfs een musical werd gebaseerd. Toen Toole zich in een diepe depressie het leven ontnam, had hij voor de achtste keer een negatieve reactie van een Amerikaanse uitgeverij gekregen. Door de niet aflatende ijver van zijn moeder, die al die jaren in het boek was blijven geloven, kwam het terecht bij Walker Percy die het schitterend vond en er een uitgever warm voor maakte.
Er is lang gedacht dat dat ene boek de volledige literaire produktie van John Kennedy Toole uitmaakte, maar zijn moeder vond tussen zijn papieren het manuscript van een andere roman, het op zestienjarige leeftijd geschreven De neonbijbel. Nu kunnen dergelijke ‘ontdekkingen’ van vroeg proza vaak maar beter onontdekt blijven, dat neemt niet weg dat De neonbijbel toch wat interessants te bieden heeft. In tegenstelling tot de flamboyante satire van A Confederacy of Dunces is de toon van dit boekje droog pessimistisch. Het is doordrongen van die ‘South’-atmosfeer die bekend is uit het werk van Carson McCullers, James Purdy en Flannery O'Connor. De triestheid over een doldraaiende wereld die van Tooles grote roman meer maakte dan een slapstick-festival, is hier in mineur aanwezig van de eerste tot de laatste bladzijde.
David, die met zijn gekke moeder en zijn tante in een vervallen huis woont in een atmosfeer van verstikkende eenzaamheid, is vanaf zijn prilste jeugd een buitenstaander. Net als Tooles tien jaar later ontstane legendarische creatie Ignatius Reilly, is David door een kloof gescheiden van iedereen rond hem.
Toole heeft zijn eerste probeersel op een klein canvas geschilderd om zoveel mogelijk controle over zijn materiaal te houden. Het boek is (mede door de mooie vertaling van Maarten Polman) zeer goed leesbaar, men heeft geen arsenaal van als schouderklopjes vermomde verontschuldigingen nodig om de vroeggeboorte rechtop te krijgen, omdat de eerste neerslag van Tooles wereldvisie binnen zijn beperkte grenzen zeer aanvaardbaar is. En dan maak ik mij de bedenking dat wat hier voorligt, het embryo van een schrijverschap, in niets slechter en zelfs authentieker is dan veel volwaardige literatuur van het ogenblik, geschreven door gearriveerde auteurs.
Laten we deze Neonbijbel beschouwen als een ontroerend produkt van een schrijver die wat hij voelt en waar hij onder lijdt, voor het eerst in woorden omzet en zo vertrouwen krijgt in zijn eigen onherleidbare individualiteit. Het echte werk kwam later.
■