Er was steeds iets in hem dat zei: voorzichtig, voorzichtig
De herinneringen van de Tachtiger Frans Erens herdrukt in Privé-Domein
Vervlogen jaren door Frans Erens Voorwoord Sophie Erens-Bouvy Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick Uitgever De Arbeiderspers, Privé Domein, 468 p., f 56,90
Jan Fontijn
Met wie van de Tachtigers zou ik honderd jaar geleden graag bevriend zijn geweest? Tijdens mijn speurtocht naar het leven van Van Eeden heb ik me de laatste jaren die vraag meermalen gesteld. Bij wie zou ik me op mijn gemak voelen, met wie ik zou ik graag een avond willen doorbrengen op een van de kamers in De Pijp of een van de cafés in de binnenstad? Met Willem Kloos, Willem Paap, Frederik van Eeden, Albert Verwey, Frank van der Goes of met de vele anderen van hun kring? Allen zijn wel de moeite waard te leren kennen, maar echte vriendschap zou ik, geloof ik, met geen van hen willen hebben. Misschien wel met de wat stugge Gorter, omdat ik hem als dichter zo bewonderde. En verder zou ik - dat weet ik zeker - het goed gevonden hebben met een van de randfiguren van de Beweging van Tachtig, Frans Erens.
Erens, geboren in Zuid-Limburg, dicht bij de Duitse grens, was een uiterst vriendelijk mens. Bij hem geen intriges, ruzie en rancune, zoals bij zovele andere Tachtigers. Geen felle passies of diepe haat. Foto's van hem tonen een wat ouwelijk gezicht, vroeg kalend; meer het gezicht van een monnik dan van een fel levend kunstenaar. Vergelijk zijn uiterlijk met het door drank getekende gezicht van Kloos, zoals dat door Witsen is gefotografeerd! Erens was onderhoudend in het gesprek, had een goede literaire smaak, kon goed luisteren en bezat een voor collega-schrijvers belangrijke eigenschap: hij kon bewonderen. Toen hij een oude man was, heeft hij aan zijn vrouw zijn herinneringen aan zijn jeugd in Limburg, zijn studententijd en aan zijn verblijf in Parijs en Amsterdam verteld, waar hij in vermaarde literaire kringen verkeerde. Het best ging dat vertellen in de avond, zittend bij de kachel, terwijl de theeketel suisde. Zijn vrouw noteerde dan wat hij dicteerde. Aan deze notities veranderde hij weinig, toen hij een aantal nog tijdens zijn leven publiceerde. Kort na zijn dood verschenen ze in 1938 in boekvorm onder de titel Vervlogen jaren.
Frans Erens in 1930 in gesprek met Lodewijk van Deyssel en P.H. van Moerkerken
In Vervlogen jaren herinnert Erens zich dat hij als kind vaak in een klein laantje liep, dat een paar eeuwen oud was. Het laantje was nauwelijks iets meer dan een meter breed; het kon er gezellig zijn onder het bladerdak, waar de merels zich verscholen. De kleine Erens voelde zich veilig en gelukkig. Niemand zou weten waar hij was wanneer hij in dat laantje stond; geen mens kwam er, omdat het doodliep. Als kind was hij vaak alleen. De oudere Erens voegt er onmiddellijk aan toe, dat men niet moet denken dat hij niet graag met andere kinderen speelde en kameraden had. Deze jeugdherinnering, ogenschijnlijk triviaal, zegt mijns inziens veel over de persoon van Erens en zijn houding ten opzichte van zijn omgeving. Zijn hele leven lang - zijn klein literair oeuvre getuigt ervan - is er bij hem dat verlangen naar stilte en in zichzelf gekeerd zijn. Maar tegelijk is er een verlangen en zoeken naar sociaal contact. Erens heeft iets van een gastenpater van een klooster, wiens taak het is de mensen aan de poort te begroeten en te onderhouden en dit met vreugde doet, maar graag ook de stilte van het klooster zoekt. Als student rechten in Parijs en later tijdens zijn verblijf in Amsterdam ging hij met bekende schrijvers en schilders om, met Maurice Barrès onder anderen, schrijver van het befaamde Un homme libre en met Jean Moréas, een van de grondleggers van het Franse symbolisme. Met naturalistische en symbolistische Franse schrijvers debateerde hij in de Parijse cafés tot diep in de nacht. Dat deed hij ook toen hij zich vanaf 1883 in Amsterdam vestigde en Willem Kloos en de zijnen leerde kennen. Hij nam deel aan de principiële discussies zonder zich evenwel op de voorgrond te dringen; hij genoot van de omgang zonder geheel op te gaan in het uitgaansleven. Uit zijn Vervlogen jaren, boordevol typeringen van zijn kunstbroeders, blijkt hij een goedmoedige, vaak scherpe observateur van het
literaire leven. Zijn herinneringen zijn een aangename introductie voor wie de petite histoire van de Beweging van Tachtig wil leren kennen. De door Erens geschetste beeldvorming van de Tachtigers is vrij positief uitgevallen, waardoor de meer malicieuze kanten van hun persoonlijkheid en de soms ruwe omgangsvormen bijna geheel verdwijnen. Misschien speelde daarbij een rol dat hij zijn herinneringen op oudere leeftijd schreef en voor het grootste deel aan zijn vrouw dicteerde.
Erens moet voor de Nieuwe Gidsers aanvankelijk een belangwekkend figuur zijn geweest, daar hij hen informeerde over het Franse literaire leven. Zelf schrijft hij hierover: ‘In het begin was ik nog weinig ingenomen met sommige van hun opvattingen, maar langzamerhand leerden wij elkaar begrijpen. Wel hield ik mij nog terug, omdat het mij voorkwam, dat mijn nieuwe Hollandse vrienden nog niet het volkomen inzicht bezaten, dat ik door ijverig betogen hen zocht bij te brengen. Ik trachtte hen in Parijse atmosfeer te brengen en de in Frankrijk opgedane begrippen over kunst tot hun bewustzijn te doen doordringen. Dat was de tijd, dat Jan Veth mij zei, dat de houding van betogen voor hem mijn karakteristieke houding was.’
Frans Erens en Sophie Erens-Bouvy op de dag van hun huwelijk, 12 september 1906
Het opvallende in de relatie van Erens tot de Tachtigers was dat hij een ‘provinciaal’ was en een katholiek, terwijl zij over het algemeen geboren en getogen waren in Amsterdam en antichristelijke agnosten waren. Dat er wederzijds respect bestond voor elkanders wereld- en literatuurbeschouwing, kwam vooral doordat Erens in werkelijkheid geheel niet provincialistisch was en katholiek verre van benepen. In zijn jeugd in Limburg hoorde hij over het algemeen Frans en Duits spreken. Limburg was in die dagen meer op Brussel en Parijs georiënteerd dan Amsterdam. Als klein jongetje bezocht hij Parijs al met zijn familie. Toen Van Eeden samen met Van der Goes en Ising in 1885 de Franse hoofdstad bezochten, zorgde Erens voor de introducties.
Erens was een van de eersten die Baudelaire in Nederland bekend trachtte te maken. Hij was een literaire fijnproever, een criticus met weloverwogen oordelen. Schoonheid wilde hij in de kunst, precies als de andere Tachtigers. Maar in tegensteling met hen was kunst niet passie voor hem, maar rust, gericht op het eeuwige. In Vervlogen jaren schrijft hij ergens als reactie op het wedstrijdkarakter (het elkaar willen overtreffen) van veel moderne schrijvers omstreeks 1930: ‘Ik wens bij een dichter te rusten in stille, onbeweeglijke contemplatie. Hij moet me daartoe brengen. Drijft hij mij op allerlei paden, dan is hij onvolkomen in zijn wezen. Slechts de stabiele, de in scherpe concentratie gevonden voortreffelijkheid is de moeite waard.’ Dat zoeken naar rust en contemplatie brengt ons terug naar de jeugd van Frans Erens, die zich veilig en gelukkig voelde in het laantje, waar geen mens verder kwam. Waar hij in Vervlogen jaren over zijn jeugd in Limburg schrijft, is Erens, zoals Kees Fens ooit opmerkte, op zijn best. Met liefde beschrijft hij de natuur, de mensen en dingen van zijn geboortestreek: de helderheid van de put bij het ouderlijk huis, de eigenaardigheden van het personeel, de gesprekken 's avonds bij het haardvuur, de maaltijden. In deze sfeer van harmonie, waar de oude Erens met weemoed aan terugdenkt, is hij opgegroeid en gevormd.
Misschien is deze basis van grote harmonie de oorzaak dat hij als schrijver nooit grote hoogten heeft bereikt, al zou er best - ik voeg dit er onmiddellijk aan toe - een mooie bundel uit zijn werk samengesteld kunnen worden. Erens zelf stelde vast dat hij de neiging had ‘zich te versterven’. Vaak deed hij afstand, wanneer zijn leven een hoogtepunt dreigde te bereiken. Er was steeds iets in hem, dat hem toeriep: voorzichtig, voorzichtig. Zo'n gebrek aan vermetelheid is natuurlijk een belemmering voor een groot kunstenaarschap.
■