Een bangelijke spionne
Hanneke Wijghs ‘Dodelijke passies’
Dodelijke passies door Hanneke Wijgh Uitgever Van Gennep, 109 p., f 19,50
Diny Schouten
Honderdnegen bladzijden, dat is een beetje weinig voor een thriller. Het is niet eens het enige wat op Hanneke Wijghs tweede misdaadverhaal, Dodelijke passies, te vitten valt. Haar eerste, Maginot (1986), een duodebuut samen met Marjo van Soest, was destijds zéér naar mijn genoegen. Beide dames, die zich toen kranig afficheerden als ‘Wijgh & Van Soest’, amuseerden zich daarin even aanstekelijk als onschuldig met de onzalige nagedachtenis van het opinieblad De Nieuwe Linie (‘De Opinie’, in het boek). Als misdaadstory zat Maginot allerminst professioneel in elkaar (slechts één moord, als ik me wel herinner, en die bleef dan nog in het duister van de Maginot-bunkers gehuld), maar dat donderde allemaal niks. Het zoet venijn van Wijgh & Van Soests afrekening met de oud-collega's van een gefeminiseerd jezuïetenblad, daar ging het overduidelijk om. Je hoefde er niet bij geweest te zijn om er genoegen aan te beleven, want de milieuschildering steeg juist door de bijzondere gedetailleerdheid boven zichzelf uit naar het algemeen-herkenbare. De van geitenwol gebreide discussies over Star Wars, kruisraketten en Vrouwen voor Vrede maakten er bovendien een prijzenswaardige zedenschets van, heel leuk voor later - en dat is nu al.
Dodelijke passies mist zulk epoche-bewustzijn, of je zou de verwijzingen naar de oliecrisis van 1973 werkelijk verschrikkelijk leuk moeten vinden. Maar zelfs voor de protagoniste zijn de autoloze zondagen iets uit een schimmig verleden, dat ze opdiept uit jaargangen van Keesings Historisch Archief. Het valt niet te zeggen dat Ileen de Ridder (die als heldin uit Maginot is meeverhuisd naar Wijghs tweede boek) gepassioneerd speurwerk verricht naar de machinaties van de OPEC-landen, in ieder geval lang niet genoeg om de plot echt standing te geven.
In Dodelijke passies betreedt Ileen de Ridder als eenvoudig ex-journaliste de wereld van het grote geld. Dat wordt vertegenwoordigd door een internationaal groepje keurige driedelige heren uit het bank- en oliewezen dat zich voor het vuile werk geëncanailleerd heeft met een louche type, ‘Fabius’, dat werkjes als het versturen van een bombrief verricht. Wat je zou willen is dat Ileen, die na de roemloze ondergang van het weekblad De Opinie een baan heeft gevonden als redactrice van een insekten-encyclopedie bij Elsevier, wat overtuigender kennis van zaken bijeengaarde. Mijn teleurstelling is dat je van de intrige evenveel wijzer wordt als van Monopoly, en dat er aan een naïef blondje als Ileen niets te bewonderen valt. Het klinkt allemaal te amateuristisch. Ileen de Ridder neemt het na een dodelijke bomaanslag op een kortstondige minnaar op tegen diens tegenspeler de Britse banktycoon ‘Sir Goldwell’. Die minnaar, Derek Holms, heeft Goldwells duistere netwerk ontrafeld waardoor destijds zowel Khadaffi als British Petroleum aan gigantische oliewinsten geholpen zijn. ‘Ter meerdere eer en glorie van Good Old England’, bedenkt Ileen als een - zelfs haarzelf onbevredigende - verklaring voor Goldwells motieven. Er is meer te groot voor haar bordje. Als Ileen (samen met BBC's Newsnight, dat wel) Goldwell in het laatste hoofdstuk ontmaskerd heeft als een ordinaire misdadiger, klinkt de opsomming van zijn wandaden nogal lam.