Tijdschrift
De inhoud van Maatstaf 1989 nummer 11/12 veroorzaakt gemengde gevoelens. Het meer dan 130 pagina's dikke nummer is voor het grootste deel gevuld met proza, maar met het meeste van dat proza is wat mis. De onderwerpskeuze is in vrijwel alle bijdragen min of meer dezelfde en de wijze waarop over dat onderwerp wordt geschreven, is zelden sprankelend, inventief of intrigerend, maar veelal rechttoe rechtaan, voorspelbaar en in één geval zelfs uitgesproken onbeholpen. Het subtiele spel van aantrekken en afstoten tussen de geslachten is in vele variaties en gradaties het onderwerp: sommige bijdragen gaan over het ontluiken van deze gevoelens, zoals bij Marion Bloem en Ton Anbeek, andere verhalen gaan over het verwerken van een vroegere passie, zoals die van Henk Romijn Meijer en Marijke Höweler. Van deze vier beheersen Ton Anbeek en Henk Romijn Meijer het meest hun vak, zij bouwen de spanning op en schrijven een goed uitgewerkt verhaal. In ‘Sisyfus op de fiets’ vertelt Anbeek over de puber Peter die, opgegroeid in een dorp, nu een beetje buiten het milieu valt van het Stedelijk Gymnasium in de naburige provinciestad. Hij tobt over zijn bestaan en verwoordt zijn twijfels in zijn uitgebreid gedocumenteerde spreekbeurt op school over de existentiefilosofie van Kierkegaard tot Sartre. Zijn leraar vindt het allemaal maar modieus gekoketteer met zelfmoord, quasi diepzinnig gedoe. Maar Iris, de dochter van de advocaat, begrijpt hem en behoedt hem voor de effectuering van het enige werkelijk ernstige filofische probleem volgens Camus. Henk Romijn Meijer roept in ‘Hartstocht’ perfect de sfeer op van een vernissage: de drukte, de poeha en de geringe aandacht voor het tentoongestelde werk. De ik, een oudere kunstminnende nicht, heeft nauwelijks oog voor de schilderijen, want hij wordt door een van de dames in zijn gezelschap geheel in beslag genomen. Omdat zij een oud-minnares van haar echtgenoot in de drukte
meent te herkennen, komt het hele verhaal van de treurige ménage à trois in het begin van haar huwelijk boven. De uitgestelde passie in Marijke Höwelers verhaal ‘Het verlangen’ heeft een heel wat obligater toonzetting. Aan de verhalen van Marion Bloem en Nelly Heykamp ligt een leuk idee ten grondslag, maar de uitwerking valt bij beiden een beetje tegen. Marion Bloem laat haar ontluikende schoonheid van een jaar of veertien een gepassioneerde correspondentie voeren met, naar wat aan het eind van het verhaal blijkt, een oude man in plaats van de jonge prins van haar dromen. Nelly Heykamp opent sterk in ‘Een kwestie van privacy’ met de aanwezigheid van een vrouwelijke clochard in het portiek van een nette familie. De lezer denkt al gauw dat de discussie over het al dan niet binnen laten van de vrouw, haar voeden of niet en dergelijke tot een ontwrichting van het keurige huwelijk zal leiden, maar alles loopt met een sisser af. Kristien Hemmerechts en Michiel Hanrath dragen een ‘jeugdherinnering’ bij, waar na lezing weinig van blijft hangen. De beide verhalen steken nog wel gunstig af bij het onbeholpen ‘Tinie en Rinie’ van Pleuke Boyce. Het nummer opent met het verhaal ‘In hogere kringen’ van Ethel Portnoy dat superieur uitsteekt boven alle bijdragen. Portnoy schrijft helder, subtiel en ingehouden ironisch. Bij haar verhaal kun je tenminste in de lach schieten. Het wel en wee van de meisjes op de typekamer bij een EG-achtig instituut in Parijs zit vol sterke observaties over de rol van de bourgeoisie. De aristocratische meisjes zijn op zoek naar een ‘goede partij’ en komen op een niet op het eerste gezicht voor de hand liggende manier toch aan de man.
EVA COSSEE