Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdHeimwee naar het heden. De gouden eeuw in de Spaans-Amerikaanse roman door Robert Lemm Uitgever: Ambo/Athenaeum, Polak & Van Gennep, 187 p., f29,50Maarten SteenmeijerDe ondertitel van de essaybundel Heimwee naar het heden luidt ‘De Gouden Eeuw in de Spaans-Amerikaanse roman’. Een boek over de gouden jaren van de Spaans-Amerikaanse literatuur? Ja. García Márquez, Fuentes, Vargas Llosa en Cortázar - de vier auteurs die de succesvolle boom van de jaren zestig aanvoerden - komen uitgebreid aan de orde, evenals de grondleggers van de boom: Marechal, Onetti, Carpentier, Rulfo, Arguedas, Sabato en Lezama Lima. En ook José Donoso - die pas relatief laat grote bekendheid kreeg - en Octavio Paz, die weliswaar nooit een roman heeft geschreven, maar als essayist de geest van de moderne Spaans-Amerikaanse literatuur zeer precies onder woorden heeft gebracht. Samen vormen deze auteurs onbetwistbaar het neusje van de zalm in de contemporaine literatuur van Spaans Amerika. Eén auteur schittert door afwezigheid: Jorge Luis Borges, vermoedelijk omdat Robert Lemm hem - gezien de strekking van zijn essays - als een geval apart ziet. De ondertitel heeft echter niet in de eerste plaats betrekking op de gouden tijden van het Spaans-Amerikaanse proza (volgens Lemm de periode 1948-1970), maar op het thema ‘de Gouden Eeuw’ in het werk van bovengenoemde auteurs. Het uitgangspunt van deze studie is dat daarin vaak een ‘gelukkig verleden’ tegenover een ‘ongelukkig heden’ wordt geplaatst, een droom, een utopie, ‘een collectieve toekomstverwachting of een nostalgie naar een beter verleden’. In deze essays schetst hij hoe deze ‘Gouden Eeuw’ er volgens de diverse auteurs uitziet, en probeert hij vervolgens deze diverse ‘Gouden Eeuwen’ onder één noemer te brengen. Met uitzondering van de hoofdstukken over Vargas Llosa en Paz gebeurt dit aan de hand van één werk, bijna zonder uitzondering het magnum opus van de respectieve auteurs: Honderd jaar eenzaamheid van Garcia Márquez, Rayuela: een hinkelspel van Cortázar, De diepe rivieren van Arguedas, Pedro Páramo van Rulfo, Over helden en graven van Sábato, enzovoort. De inhoud van deze romans wordt zeer uitgebreid ‘naverteld’ (de term wordt herhaaldelijk door Lemm gebruikt), wat aangenaam is voor wie deze boeken niet of lang geleden heeft gelezen, maar wat deze bundel ook een beetje het karakter geeft van een superieur uittrekselboek: de ‘navertellingen’ nemen de meeste ruimte in. Deze indruk wordt nog versterkt door het slot van ieder essay, waar Lemm met behulp van citaten memoreert wat de belangrijkste handboeken over het geanalyseerde werk hebben opgemerkt. Het nut hiervan ontgaat mij, want de citaten zijn zó kort, dat ze door wie de context niet kent alleen maar gelezen kunnen worden als vrijblijvende loftuitingen. Want - en dat is belangrijker - Lemm gaat er niet op in. En de citaten spreken niet voor zichzelf, zoals gezegd. De uitvoerige ‘navertellingen’ kunnen mijns inziens niet los worden gezien van het verwijt dat Lemm de moderne Spaans-Amerikaanse roman in de loop van het boek steeds nadrukkelijker maakt: de - op zijn zachtst uitgedrukt - losse structuur. Bij Arguedas en Sábato is sprake van ‘de roman als vergaarbak van de meest uiteenlopende ideeën en meningen van de schrijver’. Naar aanleiding van Cortázars Rayuela: een hinkelspel merkt hij op: ‘Het kenmerk van een kunstwerk was immers altijd het scheppen van orde. Die orde hoeft niet gemakkelijk te zijn, maar ze moet er wel zijn. Als er werkelijk geen orde is, is het dan mogelijk dat niet als een zwakte op te vatten? Voor Lemm een retorische vraag. Vandaar dat een roman als De stad en de honden van Vargas Llosa wel genade vindt in zijn ogen: het verhaal hierin blijft altijd zichtbaar. | |
Dubieus
Octavio Paz
david levine In het verlengde hiervan ligt het verwijt dat hij bijvoorbeeld Over helden en graven van Ernesto Sábato maakt, namelijk dat deze roman ‘niets betekent’ (de cursivering is van Lemm). Op deze apodictische wijze maakt hij korte metten met de meeste auteurs: Lezama Lima is een ‘raaskallende demon’, Donoso wil ‘hoe dan ook en met welke middelen ook’ indruk maken op de lezer, García Márquez wil ‘verbluffen, imponeren, winnen, overtreffen’ en heeft vooral de ‘literaire triomf’ voor ogen. Ook Fuentes' werk is ‘goed voor het goud van het succes’. Dit soort veronderstellingen grenzen aan het onfatsoenlijke, omdat zonder duidelijke argumenten getwijfeld wordt aan de oprechtheid van de auteurs. Want waarop is bijvoorbeeld de opmerking gebaseerd dat sommige auteurs in de jaren zeventig niet meer in de sociale utopie geloofden, maar dit geloof buiten hun werk wel staande hielden ‘om hun bewonderaars niet teleur te stellen’? Even dubieus en gemakzuchtig vind ik de herhaaldelijk geuite bewering dat Nicaragua nu op dezelfde intellectuele sympathie kan rekenen als destijds Cuba. De kritische houding tegenover de Nicaraguaanse revolutie is er immers bijna vanaf het begin geweest. In het laatste hoofdstuk ontvouwt Lemm wat de verschillende ‘Gouden Eeuwen’ van deze auteurs gemeen hebben. Er is geen sprake van nostalgie naar het verleden, evenmin van mooie toekomstverwachtingen. De heimwee is gericht op het heden. Maar hoe ziet dat heden eruit? Het is niet het hier en nu, maar juist een ontsnapping hieraan: ‘Revolutie en roes, feest en happening, poëzie en liefde onttrekken de mens voor even aan de “opeenvolging der momenten” en brengen hem voor even terug in Eden of Arcadia, in het tijdloze nu.’ Ervan uitgaande dat de ‘Gouden Eeuw’ een belangrijk thema is in de moderne Spaans-Amerikaanse roman (en in welke literatuur is dat niet het geval?), dan denk ik dat Lemm de verkeerde conclusie trekt uit zijn - overigens secure - romananalyses. Want als deze één ding duidelijk hebben gemaakt, dan is het wel dat de ‘Gouden Eeuw’ er voor iedere auteur anders uitziet (al zijn er natuurlijk ook overeenkomsten), en dat bovendien het thema van de ‘Gouden Eeuw’ niet voor ieder van hen even essentieel is. Het heimwee naar het heden zoals Lemm dat definieert is naar mijn idee niet de noemer van deze romans. Het betoog heeft nog een staartje. Want dit heimwee naar het heden zou de heidense pendant van de christelijke berusting zijn. De wereld heeft de berustende evenmin veel te bieden. Maar hij gelooft tenminste in iets: in het laatste oordeel. Hij ontvlucht het heden niet, maar wacht tot er betere tijden komen. Deze op katholieke leest geschoeide berusting - die alle behandelde auteurs missen, met uitzondering van Leopoldo Marechal, die, niet toevallig, veruit de meeste aandacht krijgt - heeft Lemms sympathie. Zozeer zelfs dat de laatste pagina's steeds minder met de Spaans-Amerikaanse literatuur te maken hebben en steeds meer met Lemms religieuze gevoelens. Of zij relevant zijn voor een studie als deze betwijfel ik ten zeerste, zeker als ze zo beknopt onder woorden zijn gebracht als hier. Wel maakt Lemm er ondubbelzinnig mee duidelijk dat hij weinig (meer?) gecharmeerd is van de moderne Spaans-Amerikaanse literatuur, en vermoedelijk evenmin van de moderne literatuur elders. Want ook in de ‘chaos’ van Joyce, Musil, Proust, Faulkner, Mann, Céline, enzovoort ontbreekt in ieder geval één ding: berusting. ■ |
|