Op de korte baan
Vervolg van pagina 17
dagelijkse zaken te doorvlechten. Zo ontstaat een zinvol contrast tussen het beschouwende en anekdotische waarmee Donner, zo komt het mij voor, deze waarheid wil uitdrukken: het leven is tegelijk aardser en hemelser dan wij denken. Zo nu en dan laat hij zich met de van hem bekende eigenzinnigheid over bepaalde gevoelige kwesties uit. Zinnen van het type: ‘De goede vrouw is het snelst te herkennen aan haar innerlijke relatie tot het stofwisselingsproces’ en: ‘Als ik toch Rus was zou ik wel zorgen het zootje goed onder schot te houden’ zal niet iedereen hem in dank afnemen. Maar veel meer dan de provocatie is het de weemoed die in Donners stukken de toon aangeeft. Het blijkt wat onderhuids allemaal, want Donner legt zijn enigszins gereserveerde masker zelden af, maar men proeft de bewogenheid toch in welhaast alle stukken. Een heel enkele keer slechts komt hij er openlijk mee voor de dag: ‘Onevenwichtige mensen, schakers! Ruiken, tasten, zien. Een algemeen snuffelen, maar geen taal. Elkaar de vlooien uit de pels bijten, maar geen gesprek. Waarom doe ik het eigenlijk?’ Gelukkig heeft hij de taal in dit boek dan toch weer eens gevonden. In tegenstelling tot Langenbach en Spaan doet Donner geen enkele concessie aan zijn publiek. Langenbach kietelt de nieuwsgierige Aagjes, Spaan tracht de lachers op zijn hand te krijgen. Donner echter spreekt geheel en al namens zich zelf over dingen die hém interesseren en dat levert uiteindelijk het beste resultaat op.
■